06-01-2021
In 1929 kreeg de Franse componist Maurice Ravel (1875-1937) een opdracht voor een pianoconcert van de pianist Paul Wittgenstein, een oudere broer van de filosoof Ludwig Wittgenstein. Een bijzondere opdracht, want deze pianist had zijn rechterarm verloren tijdens de 1e Wereldoorlog. Het werk heeft voor de solist daarom een partij die geheel met de linkerhand gespeeld moet worden. Ravel voltooide het werk in 1930 en had de première op 5 januari 1932, met Wittgenstein als solist, begeleid door de Wiener Symphoniker o.l.v. Robert Heger.
Het werk bestaat uit één deel, maar kent binnen dat deel wel verschillende thema’s, langzaam-snel-langzaam. Het begin klinkt onheilspellend, met de lage bassen en een solo door de contrafagot. Een contrafagot is het laagst klinkende houtblaasinstrument in een symfonieorkest en kan een octaaf lager dan een fagot. Een solo voor een contrafagot komt niet zo vaak voor, maar het geeft wel een mooie indruk van hoe dat instrument klinkt. Als je het hoort zul je de wat oneerbiedige opmerking over een contrafagot van één van de dirigenten waaronder ik ooit speelde wel begrijpen: “ik mag dat wel, dat geknor op de achterste rij”.
Het werk kent ook enkele “jazzy” passages, wat aan het einde van de 20-er jaren van de vorige eeuw wel te begrijpen was. Daar moest overigens de solist wel aan wennen en misschien verklaart dat dat het nog een jaar na voltooiing heeft geduurd voordat het werk voor het eerst werd uitgevoerd.
In 1931 schreef een Franse pianist, Alfred Cortot, een versie voor twee handen. Ravel verbood echter dat die versie ooit zou worden uitgevoerd. Pas na de dood van Ravel in 1937 heeft Cortot het diverse malen uitgevoerd en zelfs laten opnemen op een langspeelplaat.
Ik heb gekozen voor een uitvoering door Krystian Zimerman, begeleid door het London Symphony Orchestra o.l.v. Pierre Boulez.