Johannes Brahms. Hongaarse dansen nr. 1 in g, 5 in g en 6 in D

10-11-2021

In de periode 1858-1869 schreef de Duitse componist Johannes Brahms (1833-1897) 21 Hongaarse dansen, oorspronkelijk voor piano vierhandig. Later maakte hij van de eerste 10 dansen ook een versie voor piano solo. De dansen zijn ook bewerkt voor orkest. Zelf maakte hij bewerkingen voor dansen nr. 1, 3 en 10. Van de andere dansen zijn de orkestversies door diverse personen gemaakt, waaronder Antonin Dvořák.

Alleen de dansen nr. 11, 14 en 16 zijn door Brahms zelf van scratch gecomponeerd. Alle andere dansen zijn geïnspireerd door bestaande volksmelodieën uit Hongarije. Brahms maakte kennis met die Hongaarse muziek door zijn vriendschap met de Hongaarse violist Eduard Reményi.

Met het Venloos Symfonieorkest heb ik meegespeeld bij de uitvoering van dansen 1, 5 en 6. Dans 5 is wellicht de meest bekende en meest populaire van de 21. Van dansen 5 en 6 bestaan twee verschillende orkestversies, resp. van Martin Schmeling en Albert Parlow. Ik heb voor deze drie dansen gekozen in een uitvoering door de Wiener Philharmoniker o.l.v. Claudio Abbado. Dans 5 is de versie van Schmeling. Bij dans 6 is niet vermeld om welke versie het gaat.

Wil je alle 21 dansen in de orkestversie horen, volg dan deze link.

Johannes Brahms. Pianoconcert nr. 2 in Bes, op. 83

16-09-2020

22 jaar na zijn eerste pianoconcert (mijn keuze van 6 februari 2019) schreef Johannes Brahms zijn 2e en laatste pianoconcert (hoewel hij dat toen waarschijnlijk nog niet wist). Kritisch als hij altijd was (eerder schreef ik over hoe het niveau dat Beethoven had neergezet hem verlamde) deed hij er 3 jaar over voordat het in 1881 in Boedapest in première ging, met hemzelf als solist. Hoewel hij het in een brief aan Clara Schumann (de weduwe van componist Robert Schumann) een “heel kort pianoconcert” noemde, is het in feite een groot werk geworden. Een typische uitvoering duurt ruim  50 minuten.

Het werk kent enkele bijzonderheden. Zo telt het vier delen, waar een soloconcert er meestal drie telt (wat de lange tijdsduur van dit werk verklaart). Ook bijzonder is het derde deel, een andante. Daar is een prominente plek ingeruimd voor een solo cello (uitgevoerd door de aanvoerder van de cellisten in het orkest), die het thema voor dat deel neerzet en ook samen met de piano het deel afsluit. Het is vooral om dat deel waarom ik het werk hier presenteer. Ik heb al eerder mijn bewondering voor dit instrument uitgesproken: het bijzondere geluid, meestal een weemoedige sfeer scheppend, zo goed passend bij dit jaargetijde en deze periode van crisis in het algemeen. Het brengt mij troost en dat is in dit deel niet anders. Maar ook de rest van dit concert maakt het voor mij een van de mooiste pianoconcerten die er geschreven zijn. Ik hoop dat jullie er ook zo van gaan genieten.

Ik heb gekozen voor een uitvoering door de solist Krystian Zimerman, begeleid door de Wiener Philharmoniker o.l.v. Leonard Bernstein.

Johannes Brahms. Vioolconcert in D, op. 77

02-10-2019

Begin dit jaar heb ik jullie kennis laten maken met het werk van Johannes Brahms (1833-1897) middels het 1e pianoconcert. Deze week een tweede werk van hem, het vioolconcert in D, opus 77. “Het”, want evenals zijn grote voorbeeld Beethoven heeft Brahms ook slechts één vioolconcert geschreven. En evenals die van Beethoven wordt dit vioolconcert tot de klassiekers onder de vioolconcerten gerekend.

Brahms schreef dit concert in 1878 voor zijn violistenvriend Joseph Joachim. Het werk bestaat uit drie delen. Oorspronkelijk had hij vier delen voorzien, maar hij besloot uiteindelijk het tweede en derde deel te vervangen door één adagio. De niet gebruikte delen heeft hij later verwerkt in zijn 2e pianoconcert.

In het eerste deel is duidelijk de sonatevorm te herkennen. Bij een sonatevorm zijn er twee thema’s, het hoofdthema (in de toonsoort van dit werk, D groot) en een 2e thema (in een dominant toonsoort, hier bijvoorbeeld in A groot). Deze worden bij dit werk in de lange orkestrale opening geïntroduceerd (de expositie). De solist neemt die thema’s over en na overname volgt de zgn. doorwerking. Bij die doorwerking wordt met de twee thema’s “gespeeld” door allerlei varianten ervan ten gehore te brengen. Dat leidt uiteindelijk tot terugkeer naar beide thema’s (reprise), maar nu beide in de hoofdtoonsoort gespeeld. Als afsluiting volgt nog een coda.

Het tweede deel is een wondermooi adagio, ingeleid door een solo hobo en overgenomen door de solo violist. Dat gaat over in een tweede solo melodie, waarna weer naar de eerste melodie wordt teruggekeerd. Het derde deel is, zoals zo vaak bij dergelijke concerten, een rondo. Bij een rondo is er een hoofdthema X en twee andere thema’s Y en Z. Wanneer de toonsoort van het werk een majeur toonsoort is (zoals hier D groot), dan is thema Z vaak in een mineur toonsoort geschreven. De opbouw in thema’s bij een rondo is dan X-Y-X-Z-X en in dit werk nog een afsluitende coda.

De door mij gekozen uitvoering is uit 1960. De solist is David Oistrakh. Hij wordt begeleid door het Orchestre National de la Radiodiffusion Française o.l.v. Otto Klemperer.

Johannes Brahms. Pianoconcert nr 1 in d, op. 15

06-02-2019

Deze week een van de grote pianoconcerten die veel uitgevoerd worden, het 1e pianoconcert in d klein van Johannes Brahms (1833-1897). Brahms begon met het schrijven van dit werk in 1854, toen hij een idee kreeg om een pianosonate waar hij mee bezig was te orkestreren. Hij durfde pas in 1859 het werk te laten uitvoeren met hemzelf als solist. “Durfde”, want Brahms was erg onzeker over uitvoeren van orkestrale werken en met name symfonieën. De reden: Beethoven. Naar de mening van Brahms had Beethoven een niveau neergezet dat moeilijk te evenaren was, laat staan te overtreffen. Zo duurde het tot 1876 voor hij zijn 1e symfonie liet uitvoeren van de totaal 4 die hij heeft geschreven. Zijn vrees was overigens onterecht, want al toen hij 20 jaar was herkende en erkende Robert Schumann het grote talent van Brahms. Samen met Bach en Beethoven wordt Brahms ook wel geschaard bij “de 3 B’s”, drie grote componisten wiens achternaam met een B begint.

Het werk kent drie delen. Deel 1 begint majestueus met het orkest, waarna de piano zowel een rustig als een wervelend thema begint en uitwerkt. Deel 2 is een rustig adagio. Dat deel vind ik persoonlijk het allermooiste met mooie vraag-antwoord passages tussen orkest en solist. Het concert eindigt zoals gebruikelijk met een snel rondo, een refrein dat 3x terugkomt, afgewisseld met verschillende thema’s.

De uitvoering dateert vermoedelijk uit 1973. We zien en horen Artur Rubinstein (die toen 86 jaar was) als solist met het Concertgebouworkest onder leiding van een heel jonge Bernard Haitink. Het orkest kende toen nog niet het predicaat “Koninklijk”; dat werd pas in 1988 door Koningin Beatrix toegekend ter gelegenheid van hun 100-jarig bestaan. Diezelfde Haitink, inmiddels 89 jaar, heeft het KCO nog gedirigeerd in december 2018. Daar kondigde hij aan dat hij na de wereldtournee waar hij nu mee bezig is een sabbatical inlast!