Wolfgang Amadeus Mozart. Requiem in d, KV 626

11-11-2020

Vorig jaar in juli presenteerde ik jullie het Requiem van Fauré. Ik merkte daar toen op “(…)werd ik wel direct gegrepen door dit werk. Zozeer zelfs dat ik jaren heb gedacht dat dit werk bij mijn uitvaart gespeeld moest worden. Later kwam ik echter een nog mooier Requiem tegen (…)”. Welnu, deze week heb ik gekozen voor dat Requiem, die van Mozart (1756-1791).

Mozart schreef dit werk als betaalde opdracht van een anonieme opdrachtgever. Dat bleek later graaf Franz von Walsegg te zijn die hiermee zijn jong overleden vrouw wilde eren. Deze graaf stond erom bekend dat hij vaak opdrachten aan componisten gaf en dan later die werken liet uitvoeren onder het mom dat hij ze zelf geschreven had. Toen Mozart de opdracht kreeg was hij vol bezig met het schrijven van twee opera’s, Die Zauberflöte en La Clemenza de Tito. Hij kon daarom weinig tijd aan het Requiem besteden.

De dag voor zijn dood, op 4 december 1791, werd aan het bed van Mozart een eerste uitvoering gepresenteerd van de delen die al gereed waren. Het werd uitgevoerd door drie zangers, begeleid door Mozart die de altviool speelde. Hij was te ziek om door te gaan, onderbrak de uitvoering en liet zijn oud-leerling, Süssmayr, komen om hem te laten zien hoe hij zijn werk moest afmaken. Op dat moment waren alleen twee delen voltooid, het Introitus en het Kyrie. Van de rest had hij alleen schetsen gemaakt. Zo waren van het bekendste deel uit dit werk, het Lacrimosa, slechts acht maten geschreven. Er wordt gezegd dat Mozart tijdens de voorstelling in de achtste maat van Lacrimosa in tranen uitbarstte in de overtuiging dat het de laatste woorden waren die hij op muziek zette.

Zijn vrouw Constanze vroeg na zijn dood aan twee oud-leerlingen van Mozart om het werk af te maken: Joseph Eybler en Franz Xaver Süssmayr. Süssmayr werd door Constanze gekozen vanwege zijn schrijfstijl die vergelijkbaar is met die van haar man. Om het werk te voltooien liet hij zich grotendeels inspireren door de fragmenten die Mozart had achtergelaten en door veel van zijn eerdere werken. Voor het einde koos Süssmayr voor het begin van het Requiem en maakte daarmee de cirkel rond.

Het werk is geschreven voor vier zangsolisten, koor en orkest. Het begint met een fagotsolo en voor de fagot is ook veel te doen in de rest. Ik heb het werk meermalen uitgevoerd en steeds raakte ik daarbij in een soort trance waarin ik de benodigde grepen automatisch uitvoerde en helemaal meeging in de muziek. Dat heb ik bij weinig andere werken die ik heb uitgevoerd meegemaakt.

Dit requiem bestaat uit veertien delen:

  1. Introitus: Requiem aeternam
  2. Kyrie Eleison
  3. Dies Irae
  4. Tuba Mirum
  5. Rex tremendae Majestatis
  6. Recordare, Jesu Pie
  7. Confutatis Maledictis
  8. Lacrimosa
  9. Domine Jesu Christe
  10. Hostias et Preces
  11. Sanctus
  12. Benedictus
  13. Agnus dei
  14. Communio: Lux Aeterna

Ik heb gekozen voor een uitvoering door de Berliner Philharmoniker o.l.v. Herbert von Karajan.