Deze blog is een coproductie van Ben Janssen (OpenEd Consult) en mij.
Inleiding
“Bij een plan voor een programma als Wikiwijs wil je gráág betrokken zijn…”. Aldus de eerste zin in het voorwoord van het Programmaplan Wikiwijs 2009-2011, geschreven door de voorzitter van de stuurgroep van het programma, Fred Mulder. Op 13 december 2009 werd op een bijeenkomst in Breda de website van Wikiwijs gelanceerd. Dit (school)jaar staat Kennisnet daarom stil bij het 15-jarig bestaan van Wikiwijs.
Maar voordat die lancering kon plaatsvinden was er al veel gebeurd. Hoe is het idee van Wikiwijs eigenlijk ontstaan? Hoe is het Programma Wikiwijs tot stand gekomen? Welke activiteiten zijn er uitgevoerd tijdens de vijf jaar dat het Programma draaide? Wat heeft dat uiteindelijk opgeleverd? En welke lessen kunnen we daaruit trekken?
In deze en een volgende blog geven we antwoord op deze vragen. Dat doen we omdat bij velen die met en rond Wikiwijs werken (bijvoorbeeld de projectleden van het Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal) niet bekend is hoe Wikiwijs er is gekomen, en dat zij daar benieuwd naar waren. Maar er is ook een andere reden om aandacht aan de totstandkoming van Wikiwijs te geven. Er kan veel geleerd worden van 15 jaar werken aan open leermaterialen. De aanpak van het programma is in onze ogen waardevol voor huidige initiatieven. Met name de rol die de overheid speelde is interessant.
We hebben ons gebaseerd op openbaar beschikbare bronnen, documenten uit het projectarchief van Robert (één van de projectleiders bij het programma), informatie die we hebben opgevraagd bij diverse personen en onze geheugens, hoe onbetrouwbaar die soms ook zijn. Aan het einde van deze blog geven we een verantwoording van de gebruikte bronnen. In dit deel 1 beschrijven we de aanloop naar het programma en de fase van het schrijven van het Programmaplan. In een volgende blogpost beschrijven we de periode van het uitvoeren van het plan, de resultaten, de geleerde lessen en geven we de verantwoording van de bronnen.
De aanloop (The Day Before You came)
De aanloop naar Wikiwijs vond plaats tijdens het kabinet-Balkenende IV dat van 22 februari 2007 tot en met 14 oktober 2010 duurde. Bewindslieden op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen waren toen Ronald Plasterk (minister), Andre Rouvoet (minister van Jeugd en gezin) en staatssecretarissen Sharon Dijksma en Marja van Bijsterveldt.
In april 2007 gelastte de Tweede Kamer een parlementair onderzoek naar onderwijsvernieuwingen. Dit onderzoek werd uitgevoerd door een commissie onder voorzitterschap van Jeroen Dijsselbloem. De “Commissie Dijsselbloem” bracht verslag uit in februari 2008 met een zeer kritisch rapport “Tijd voor onderwijs”. Onder meer concludeerde de commissie dat de overheid zich niet teveel moest bemoeien met het te geven dagelijkse onderwijs maar dit meer aan leraren en ouders moest overlaten. Deze conclusie is nadien regelmatig aangehaald met de woorden “docenten moeten weer eigenaar worden van hun vak”.
In juni 2007 vroeg de Tweede Kamer aan de Onderwijsraad advies over het onderwerp ‘leermiddelen van de 21e eeuw’. Een belangrijke aanleiding was de sterke kostenstijging van de onderwijsmiddelen, waar scholen en ouders mee geconfronteerd werden. Deze prijsstijgingen deden zich vaak voor bij traditionele leermiddelen zoals boeken en werkboeken, maar waren soms ook verkapte kruissubsidies voor de ontwikkeling van digitale leermiddelen rond deze boeken door uitgevers. Deze adviesvraag resulteerde in twee adviesrapporten.
Op 31 juli 2008 leverde TNO, in opdracht van de Onderwijsraad, het adviesrapport “Leermiddelen voor de 21e eeuw” op. Dit rapport, gebaseerd op een literatuurstudie, ging onder meer in op zelf ontwikkelen van leermateriaal door groepen docenten, onder de term ‘commons-based peer produced content’. Ook maakte het melding van “scholen weer meer controle te geven over het leerproces, waar onder andere de Commissie Dijsselbloem voor pleit”. Met behulp van ICT zouden docenten zelf digitale leermiddelen kunnen maken en / of lespakketten samenstellen uit databases met digitale leermiddelen en / of digitale leermiddelen delen met derden.
Het rapport besteedde ook aandacht aan kwaliteit van digitale leermaterialen. Voorgesteld werd om een kwaliteitssysteem te ontwikkelen, gebaseerd op een Repository Digitale Leermaterialen: een database (repository) waarin aangeboden en beschikbare digitale leermaterialen worden beschreven volgens een minimum-set van kenmerken (bijv. titel, producent, korte omschrijving inhoud, systeemeisen).
Het rapport onderkende ook een andere trend, “Web2.0”. Kenmerk daarvan is dat gebruikers ook zelf content kunnen maken en becommentariëren. Volgens het rapport leek dit “aan te sluiten bij trends in de onderwijspraktijk waar steeds nadrukkelijker de aandacht ligt op meer open, gepersonaliseerde vormen van onderwijs en ideeën over ‘een leven lang leren’, ook buiten het klaslokaal en ook buiten de vier muren van het schoolgebouw. Ook de nadruk op innovatie en creativiteit lijkt terug te komen in de mash-up cultuur van het internet waar de consument steeds meer de rol van producent aanneemt.” In het rapport werden ook zorgen beschreven over privacy en copyright.
Het rapport beschreef ook verschillende randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om optimaal gebruik te kunnen maken van ICT in het onderwijs. Eén van die randvoorwaarden betreft controle over lesmateriaal (nadruk aangebracht door ons):
“Digitaal lesmateriaal heeft de potentie om docenten weer meer macht te geven over het type materiaal dat wordt gebruikt en de methodieken die worden toegepast om kennis over te brengen. Dit vergt een verandering in perceptie van docenten. Door af te stappen van geijkte voorgeschreven methoden, moeten docenten zelf nadenken over hoe ze lessen willen vormgeven. Hiervoor zal samenwerking met andere docenten binnen de school of daarbuiten (bijvoorbeeld via virtuele platforms) een belangrijke rol moeten spelen. De autonomie van docenten om zelf materiaal uit te zoeken en methodieken te ontwikkelen c.q. gebruiken zal groter worden, en het vergt nieuwe vaardigheden om dit tot werkelijkheid te laten komen. (…) het onderwijssysteem moet scholen en docenten met elkaar in contact brengen, bijvoorbeeld door het opzetten van een virtueel platform zoals een Wiki voor het Nederlandse onderwijs. Door scholen meer controle te geven over de budgetten voor onderwijsmiddelen, kan een prikkel worden gegeven om meer kosteneffectief en meer op het profiel van de desbetreffende school gerichte leermaterialen te gebruiken.”
Het rapport constateerde verder dat het lastig is om de kosten van een repository van digitale materialen te bepalen. Uitgevers geven om ‘concurrentiegevoelige redenen’ geen informatie en er zijn geen data over de kosten (en voordelen) wanneer docenten zelf digitaal leermateriaal ontwikkelen.
Op 3 september 2008 bood de Onderwijsraad hun adviesrapport “Onderwijs en open leermiddelen” aan de Tweede Kamer aan. De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vroeg eind september 2008 aan minister Ronald Plasterk om een reactie. In het rapport stonden de volgende aanbevelingen:
“De raad vindt het van belang dat de overheid weer meer regie neemt bij de invoering van ict in het onderwijs. Hij vindt daarbij dat voor de kwaliteit van het onderwijs vooral ingezet moet worden op de introductie van open leermiddelen in de volle breedte van het onderwijs. Voor deze koers formuleert de raad drie aanbevelingen. Een eerste aanbeveling is gericht op het arrangeren van digitale leermiddelen door leraren respectievelijk scholen. De tweede aanbeveling heeft betrekking op de ontwikkeling van een investeringscasus (business case) om precies na te gaan welke kosten en baten met een introductie van open leermiddelen gemoeid zijn. De derde aanbeveling gaat over het bundelen van de benodigde expertise op juridisch, bedrijfseconomisch en onderwijskundig terrein in de vorm van een Gemengde Werkgroep Open Leermiddelen. En ten slotte bepleit de raad een door de Tweede Kamer aangestelde rapporteur, die over de realisatie van de in te zetten koers rapporteert.”
In de tussentijd was met ingang van het schooljaar 2008-2009 de Wet Gratis Schoolboeken ingevoerd. Deze wet had als doel de kosten van schoolboeken voor ouders te beperken en de marktwerking op de educatieve boekenmarkt te verbeteren. Besloten werd dat de kosten van schoolboeken in het VO niet meer voor rekening van de ouders mochten komen. In plaats daarvan zouden scholen jaarlijks een geoormerkt bedrag voor leermaterialen ontvangen.
In het onderwijs waren ondertussen al wel ervaringen met open leermaterialen opgedaan. Een pionier was Groen Kennisnet dat al in de vorige eeuw leermaterialen creëerde en deelde via een eigen platform. Hiermee bediende het de hele groene onderwijsketen, van VO via mbo tot en met hoger onderwijs. Verder was er het project Elvo (Experimenten Leermiddelen Voortgezet Onderwijs), een regeling van het ministerie van OCW. Tussen september 2006 en maart 2008 liepen er onder die regeling 37 projecten waarin scholen ervaring opdeden met arrangeren, leermiddelenbeleid en zelf ontwikkelen van leermaterialen. De VO-Raad was begin 2009, als onderdeel van het initiatief Innovatieplatform-VO, gestart met een Open Leermiddelenbank. Hiermee beoogde men scholen in het voortgezet onderwijs te ondersteunen bij het vinden en delen van open leermateriaal om daarmee de kwaliteit en toegankelijkheid van digitaal leermateriaal te verbeteren en samenwerking tussen scholen te bevorderen.
Ook de organisatie Digischool, een initiatief van twee voormalige docenten, stelde leermaterialen via een website beschikbaar voor scholen in primair en voortgezet onderwijs, via vakcommunity’s voor PO en VO. Kennisnet ondersteunde dit initiatief. Kennisnet had ook Edurep online, een service waarmee leermaterialen die gemetadateerd waren conform de standaard Content Zoekprofiel vindbaar maakten. Deze dienst verkeerde nog in een pilotfase.
In het hoger onderwijs bood SURFNet een pilot LOREnet aan. Hiermee konden leermaterialen gedeeld worden, gemetadateerd conform de standaard LORElom. De Open Universiteit had een eerste project gedraaid (OpenER) waarin enkele tientallen zelfstudiecursussen met een omvang van 3-25 studiebelastinguren open beschikbaar kwamen. Bij het Ruud de Moorcentrum (toentertijd een afdeling van de Open Universiteit) liep een project Open methodes. In dit project werden methoden voor vakken in het VO open beschikbaar gesteld. De rechten op deze, van oorsprong commerciële, methodes waren verlopen en de auteurs ervan waren bereid ze onder een open licentie beschikbaar te stellen. De TU Delft tenslotte was in 2007 gestart met hun project Open Courseware. Ze beoogden hierin leermaterialen voor een aantal cursussen open beschikbaar te stellen. De medische opleidingen hadden een website medischonderwijs.nl, waar ze leermaterialen semi-open deelden.
In deze context kondigde Ronald Plasterk op 4 december 2008 bij een conferentie van het Innovatieplatform het idee Wikiwijs aan. Een dag eerder had hij een brief aan de Tweede Kamer verstuurd met daarin een eerste reactie op het advies van de Onderwijsraad “Onderwijs en open leermiddelen”. Daarin kondigde hij de voorziening Wikiwijs in het onderwijs aan:
“een voorziening voor leraren (..) waarin materiaal kan worden ontwikkeld, gedeeld en beoordeeld door collega’s, verbeterd en weer opnieuw gebruikt. Alle materiaal dat zo wordt ontwikkeld, wordt voor iedereen vrij toegankelijk, aanpasbaar en herbruikbaar, kortom de wikipedia-aanpak. Zo kunnen er samenwerkende groepen van leraren ontstaan rondom bepaalde thema’s en vakken”.
Met de voorziening Wikiwijs adresseerde Plasterk het advies van de Onderwijsraad: álle scholen en leraren worden actiever in het arrangeren en soms ook zelf ontwikkelen van digitale leermiddelen. Of zoals Plasterk het formuleerde:
“Wij willen inderdaad het arrangeren en ontwikkelen van leermiddelen sterker dan tot nu toe bevorderen. Met het begrip «arrangeren» bedoelen we het ontwerpen van een les of omvangrijker leertraject met behulp van bestaand materiaal dat waar nodig wordt aangepast. In de muziek kunnen de meeste musici bestaande muziek arrangeren, maar slechts enkelen kunnen ook oorspronkelijk componeren. Zo is het onze ambitie dat álle leraren op den duur kunnen arrangeren; degenen die ook het talent blijken te bezitten om volledig origineel zelf te ontwerpen, moeten daartoe worden uitgedaagd en in de gelegenheid worden gesteld. Deze ambitie is een eigentijdse invulling van de competenties van leraren zoals die zijn vastgelegd in de Wet beroepen in het onderwijs.”
In de Kamercommissie vergadering van 21 april 2009 verwoordde hij waarom hij die “wisdom of the crowd”-aanpak à la de Wikipedia wilde, waarbij hij terugkeek op zijn tijd als wetenschapper:
“Mijn betrokkenheid gaat terug op het feit dat ik een van de oprichters ben van The Public Library of Science. Ik kan het moeilijk dateren, maar toen was Harold Varmus directeur van het NIH, het gezondheidsinstituut in de Verenigde Staten. Met een aantal anderen zat ik destijds in een kamertje om te praten over de ervaringen met de informatie rond het humaan genoom en het aflezen van het menselijke DNA, en de mogelijkheden van uitbreiding: hoe gingen we alle gegevens zo beschikbaar maken dat iedereen erbij kon, dat iedereen kon annoteren, dat er geen password op zat, dat er geen eigendom aan zat en geen patenten? Dat was namelijk de beste manier om de gemeenschap ermee te dienen. Het humaangenoomproject stond toen op de rails, inmiddels is dat gelukt. Uit dat initiatief is The Public Library of Science voortgekomen, met verschillende tijdschriften en gedrukte versies naast elektronische. De ervaringen zijn buitengewoon positief, omdat ermee wordt aangehaakt bij het intrinsieke enthousiasme van mensen om iets positiefs bij te dragen. Ook ideologisch vind ik het daarom een mooi model. Volgens het economistische wereldbeeld lijken wij mensen immers alleen door financiële prikkels te kunnen worden gedwongen of aangezet om iets te doen, maar hiermee zie je dat dit niet waar is: als iets zo wordt georganiseerd, dat mensen met z’n allen iets moois kunnen maken, zijn ze bereid om er heel veel energie in te stoppen. Ook ideologisch vind ik dit dus een mooi project, omdat de gemeenschapszin van mensen ermee wordt gemobiliseerd”
De opdracht (Under Pressure)
Om het idee handen en voeten te geven kreeg Cap Gemini de opdracht van het Ministerie van OCW een verkenning uit te voeren. In het eindrapport beschreven ze de basisgedachte en basisprincipes van Wikiwijs. Primair zou Wikiwijs “van, voor en door docenten worden”, in alle sectoren van het Nederlandse onderwijsveld, van het primair tot het wetenschappelijk onderwijs. Andere doelgroepen, zoals werknemers in het kader van levenlang leren, zouden niet worden uitgesloten. Wikiwijs als instrument zou bijdragen aan kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, maar tevens invloed hebben op de doelmatigheid. Effect op deze drie aspecten zou worden bereikt doordat het instrument flexibilisering van leerwegen en professionalisering van docenten faciliteert. Wikiwijs zou ook bijdragen aan het realiseren van “uitdagend onderwijs”. In de bewoordingen van het Cap Gemini rapport: “Uitdagend onderwijs betekent in de praktijk onder andere een variëteit aan leermiddelen, leerstof en werkvormen, die inspelen op de actualiteit en op het niveau van en type leerlingen, op een manier die past bij de stijl van de docent.” Tenslotte zou Wikiwijs moeten aansluiten bij al lopende ontwikkelingen in het onderwijsveld. Ze gaven het advies om de Open Universiteit en Kennisnet de opdracht te geven Wikiwijs te realiseren, onder regie van het Ministerie van OCW.
In een brief aan de Kamer van 7 april 2009, die een vervolg was op de brief van 3 december 2008, nam Plasterk de aanbeveling over om de Open Universiteit en Kennisnet de opdracht te geven een meerjarig programmaplan te schrijven dat rond de zomer van 2009 gereed moest zijn. Hij voorzag dat nog in 2009 Wikiwijs in een bètafase gelanceerd zou worden. Bij het begin van het schooljaar 2010/2011 zou Wikiwijs dan worden omgezet van de bètafase naar de productieomgeving.
Een team met medewerkers van Kennisnet en de Open Universiteit kon in juli 2009 een programmaplan voor de periode 2009-2011 aan de Minister aanbieden. Dit plan formuleerde de volgende doelstellingen voor het programma:
- Door het leveren van de benodigde faciliteiten stimuleert en vergemakkelijkt Wikiwijs het ontwikkelen en gebruiken van open, digitaal leermateriaal in het onderwijs. Wikiwijs vergroot hiermee de keuzevrijheid voor onderwijsinstellingen, secties en bovenal de docenten.
- De leidraad voor Wikiwijs is dat zo veel mogelijk leermateriaal voor iedere docent in het onderwijsstelsel open, gratis toegankelijk en vrij te gebruiken en aan te passen is. Iedere docent kan via Wikiwijs zijn creativiteit en didactische vaardigheden inzetten door zelf of samen met andere docenten origineel materiaal te ontwikkelen dan wel open materiaal van anderen door te ontwikkelen of aan te vullen. Dit draagt bij aan de versterking van de positie van de docent.
- Naast een eigen collectie met open leermateriaal genereert Wikiwijs overzicht door te verwijzen naar zoveel mogelijk digitaal leermateriaal van andere collectiehouders: open en gesloten, gratis toegankelijk en betaald, publiek en commercieel. Wikiwijs krijgt daarmee niet alleen een eigen ‘repository’, maar heeft ook duidelijk de functie van ‘referatory’
Hierbij golden de volgende uitgangspunten:
- Wikiwijs is een open platform.
- Wikiwijs is primair van, voor en door docenten.
- Wikiwijs keert in beginsel geen financiële vergoeding uit voor bijvoorbeeld het ontwikkelen van leermateriaal, het afkopen van licenties op software of voor ondersteuningsmateriaal.
- Bij de realisatie van de verschillende componenten van Wikiwijs is het gebruik van open standaarden een verplichting en zal maximaal gebruik worden gemaakt van open source. Deze realisatie gebeurt zoveel mogelijk op basis van bestaande en beschikbare componenten.
- Om het leermateriaal op een eenvoudige manier vindbaar te maken, is een heldere en eenduidige beschrijving van het materiaal noodzakelijk: metadata-afspraken gebaseerd op open standaarden.
- Onderzoek vormt het fundament onder de keuzes bij Wikiwijs en levert input voor het formuleren van verder beleid ten aanzien van open, digitaal leermateriaal.
Het programmaplan beschreef een structuur met de volgende projecten:
- Ontsluiten: het realiseren van een open op internet gebaseerd platform waar docenten uit alle onderwijssectoren open, digitaal beschikbaar leermateriaal kunnen vinden, ontwikkelen, beschikbaar stellen, arrangeren, gebruiken (exporteren), beoordelen en delen (Kennisnet)
- Content: zorgen voor beschikbaar komen van open leermateriaal in de repository van Wikiwijs en verbindingen leggen met zoveel mogelijk collecties (zowel open als gesloten) waarnaar verwezen kan worden (referatory-functie).
- Community’s: bestaande community’s gebruik laten maken van de mogelijkheden van Wikiwijs, hen laten bijdragen aan de verdere ontwikkeling van Wikiwijs en open leermateriaal en een rol laten spelen bij de professionalisering van docenten. Waar nodig worden nieuwe community’s gefaciliteerd.
- Professionalisering: docenten, teams en managers worden ondersteund bij het gebruik, creatie en doorontwikkeling van open leermateriaal. De behoefte aan professionalisering op het gebied van open leermateriaal wordt transparant gemaakt en er komen verbindingen met opleidingsinstituten en lerarenopleidingen om docenten in staat te stellen de benodigde opleidingen te volgen.
- Onderzoek: om na te gaan of Wikiwijs de resultaten die het beoogt ook daadwerkelijk realiseert. Onderzoek levert tezamen met de ervaringen uit de praktijk de input voor de optimalisatie van Wikiwijs.
- Communicatie: draagvlak te creëren voor en het gebruik van Wikiwijs stimuleren.
- Life cycle management: het blijvend afstemmen van Wikiwijs in al haar facetten op een evoluerende gebruikersbehoefte, rekening houdend met de beschikbare middelen. Deze afstemming zal na afloop van het programma ook nog doorgaan.
Een aantal Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) voor evaluatie en monitoring moesten inzicht geven in het behalen van de doelen:
- Gebruiken en delen van leermateriaal
- Aantal bezoeken per maand
- Aantal downloads per maand
- Aantal uploads per maand
- Waardering bruikbaarheid leermateriaal (rapportcijfer)
- Aantal waarderingen leermateriaal
- Professionalisering
- Waardering professionaliseringsmateriaal (rapportcijfer)
- Betrokkenheid
- Aantal abonnees op de e-zine
Voor de eerste fase (tot 2011) werd een bedrag van €4,4M begroot. Eind 2010 was een programmaplan voor de tweede fase geschreven (2011-2013), waarvoor €3,7M begroot werd. Hiermee kwam het totale budget uit op €8,1M.
Op 12 augustus 2009 stuurde Plasterk het programmaplan naar de Tweede Kamer met een begeleidende brief. Hij sprak daarin zijn goedkeuring uit over het programmaplan. In de vergadering van de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 10 september 2009 werd het programmaplan voor kennisgeving aangenomen.
Hoewel het programmateam al was gestart met de uitvoering van het plan markeert deze laatste datum de echte start van het programma. En zoals aan het begin van deze blog al is vermeld vond de publieke lancering van de eerste versie van Wikiwijs nog in datzelfde jaar plaats, op 13 december 2009 in Breda door Plasterk.
Vermeldenswaard is het dat Nederland het eerste land wereldwijd was waar de overheid een dergelijk initiatief voor open leermaterialen nam. In de jaren erna namen o.a. Vietnam, Polen, Noorwegen, de Verenigde Staten en Brazilië soortgelijke initiatieven. Met name Brazilië liet zich hierbij onder andere inspireren door Wikiwijs.
In een volgende blog beschrijven we de uitvoering van het programma, de resultaten en de geleerde lessen.