Open onderwijs: van commitment naar actie

In september heb ik, op verzoek van het Ministerie van OCW, een essay geschreven over de potentiële kansen van open hoger onderwijs en mogelijke gevolgen ervan op de hogeronderwijsinstelling van vandaag en de toekomst. Dit essay is gisteren, samen met drie andere essays, gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid onder de kop Essays digitalisering hoger onderwijs. Van die website:

Hoger onderwijsinstellingen zetten steeds vaker digitale middelen in om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Een ontwikkeling waarin Nederland een leidende rol vervult. 
Open en online onderwijs creëert echter een toekomst die deels ongewis is. Het stelsel van hoger onderwijs kan fundamenteel veranderen door open en online onderwijs. Om hierover het gesprek te voeren, verzocht de minister van OCW een viertal experts om hun visie op papier te zetten. In deze essays schetsen de experts vanuit verschillende optieken een toekomstperspectief. De bijdragen zijn hierbij open en online toegankelijk.

De andere essays beschrijven een verkenning van de impact op de arbeidsmarkt van online onderwijs, gaat online onderwijs het hoger onderwijs verbeteren en digitalisering bekeken vanuit het oogpunt van een student.
Omdat mijn essay wellicht wat lastig te volgen is door de layout op de website (voetnoten die in de tekst genoemd staan, ontbreken van een afbeelding) kan een pdf-versie hier worden gedownload. <Update 6-1-2018: het bericht op de site van OCW is inmiddels aangepast, waardoor het daar nu ook goed leesbaar is.>
>> Download essay
Na september is inmiddels een versnellingsagenda voor onderwijsinnovatie gepresenteerd door de Vereniging van Universiteiten, Vereniging Hogescholen en SURF. In deze agenda wordt wat betreft open onderwijs alleen melding gemaakt van delen van digitaal leermateriaal, met als versnellingsactie:

We gaan in samenspraak met uitgeverijen op zoek naar een samenwerkingsvorm die zorgt voor een optimale uitkomst voor alle partijen: studenten, docenten, bibliotheken, instellingen en uitgeverijen.

Om de kansen die openheid in onderwijs in potentie biedt mogelijk te maken is echter veel meer nodig dan deze poging om uitgeverijen “aan boord” te krijgen. Ik heb daar ook andere acties beschreven.

Trendrapport open en online onderwijs 2012 t/m 2015

Op 10 november is tijdens de Onderwijsdagen in Rotterdam het vierde trendrapport open en online onderwijs gepresenteerd. Uit het persbericht van SURF hierover haal ik de volgende zinsnede over de inhoud:

In het trendrapport gaan diverse experts in op recente ontwikkelingen en de uitdagingen van open en online onderwijs voor het Nederlands hoger onderwijs. In artikelen en korte intermezzo’s komen bijvoorbeeld de kansen van open education voor het campusonderwijs aan de orde. Verder is er aandacht voor de mogelijke nieuwe doelgroepen voor open en online onderwijs, hun behoeften en de invulling hiervan door onderwijsorganisaties. Andere onderwerpen die aan bod komen zijn de mogelijkheden aan een online onderwijsaanbod ook een valide online toetsing te verbinden en de behoefte aan een landelijke infrastructuur om deze vormen van onderwijs te ondersteunen. Tot slot is er aandacht voor docentprofessionalisering, voor de uitdagingen op het gebied van learning analytics, voor de rol die bibliotheken kunnen spelen bij de ontwikkeling en inzet van open leermateriaal en voor de verbindingen van open education met bijvoorbeeld open access.

>> Downloaden Trendrapport 2015
In deze blogpost wil ik terugkijken op de vier verschenen trendrapporten en bekijken welke trends er in die vier uitgaven te bespeuren zijn. Ik heb hiertoe van de inhoud van ieder trendrapport een wordle gemaakt op wordle.net. Daarbij heb ik de volgende instellingen gebruikt:

  • Language: remove numbers; all words lowercase; remove common Dutch words
  • Lay out: rounded edges; horizontal; maximum 150 words
  • Font: Kenyan Coffee
  • Color: milk paints

Dit gaf de volgende vier resultaten voor de jaren 2012 t/m 2015. Klik op een figuur voor een grotere versie ervan.

2012 2013
2014 2015

Observaties

Hoewel het algoritme achter Wordle.net niet open beschikbaar is (zie hier voor een uitleg waarom), is de interpretatie van een wordle rechttoe-rechtaan:

  • De (maximaal) 150 woorden die het meeste voorkomen in de tekst worden in de wordle opgenomen
  • Hoe vaker een woord voorkomt in de tekst, hoe meer nadruk (in grootte) het woord krijgt. Ik zal de grootte van het woord in een tekst ten opzichte van de andere woorden verder aanduiden als het relatief belang van dat woord

Op basis van deze interpretatie hier enkele observaties over een aantal kernwoorden voor open en online onderwijs. Bedenk daarbij dat de inhoud van de trendrapporten van 2012, 2013 en 2014 geschreven werd in het najaar van resp. 2011, 2012 en 2013. De inhoud van het huidige trendrapport 2015 is geschreven gedurende de maanden juni-september 2015.

  • Onderwijs krijgt een steeds groter relatief belang gedurende de jaren. Hetzelfde geldt voor leren/learning, maar daar is de groei en het relatief belang minder dan bij onderwijs.
  • Online krijgt een steeds groter relatief belang
  • OER heeft in 2012 het grootste relatief belang. In 2014 is het afwezig; in 2015 keert het weer terug. De afwezigheid in 2014 kan worden verklaard door de switch die de SIG dat jaar gemaakt heeft (van SIG OER naar SIG Open Education), evenals de grote belangstelling voor open en online onderwijs (m.n. MOOC’s) in het jaar dat de artikelen in het rapport werden geschreven (2013). Dit wordt ook geïllustreerd door de bestuursreis die SURF toen heeft georganiseerd rondom het thema open en online onderwijs.
  • MOOC(‘s) is afwezig in 2012, heeft het grootste relatief belang in 2014 en heeft in 2015 een ongeveer evengroot relatief belang als OER. Dit illustreert het groeiend besef dat open en online onderwijs meer is dan aanbieden van een MOOC.
  • Bijna parallel aan de groei van het relatieve belang van MOOC(‘s) is ook de groei van analytics. Het komt niet voor in 2012 en krijgt in de volgende versies steeds meer relatief belang.
  • Docent(en) hebben een wisselend relatief belang dat ook minder is dan student(en). Wellicht een aandachtspunt: voor adoptie van open onderwijs is de docent de belangrijkste stakeholder. Hoe komen de inzichten uit deze trendrapporten bij de docenten?
  • Opvallend is dat qua woordgebruik voornamelijk universiteit(en) of instelling(en) voorkomt. Hogeschool is alleen zichtbaar in 2015, met minder relatief belang dan universiteit(en). Ook dit is een aandachtspunt: de eigenheid van een hbo-instelling vertalen naar kansen en toepassingen voor open en online onderwijs. In eerdere blogposts heb ik daar al eens over gefilosofeerd (hier, hier en hier).

Disclaimer

Bij de bovenstaande observaties kunnen de volgende kanttekeningen worden gemaakt:
  • De tekst die is geanalyseerd omvat ook alle referenties die bij de artikelen voorkomen. Alleen de colofon is steeds buiten beschouwing gelaten. Dat verklaart wellicht het voorkomen van enkele (achter)namen in de verschillende wordles.
  • Bij de observaties is geen rekening gehouden met aanwezigheid van synoniemen. Zo wordt OER ook vaak genoemd als “open leermateriaal”, maar die laatste is niet meegenomen in de beschouwingen. Een handmatige telling in het trendrapport 2014 leerde dat OER 20 keer voorkwam, maar open leermateriaal 32 keer. Ter vergelijking: MOOC(‘s) kwam ruim 300 keer voor in die versie.
  • Voor woorden die zowel in enkelvoud als meervoud voorkomen zouden de relatieve belangen moeten worden opgeteld om een beter beeld te krijgen. Dat is niet gebeurd bij de bovenstaande observaties
  • Om vergelijkingen van groei in relatief belang over de jaren heen te kunnen maken moeten de figuren dezelfde afmetingen hebben. Aan die voorwaarde is voldaan: iedere afbeelding is in full size 812×526 pixels.
  • Voor mij onverklaarbaar is de aanwezigheid van jaartallen in de wordles, hoewel de instelling was “remove numbers”.

Conclusies

Om meer en gedetailleerdere uitspraken te kunnen doen over ontwikkelingen door het tellen van voorkomen van begrippen zou een geavanceerdere methode moeten worden gebruikt dan nu is gebeurd. Het zou bijvoorbeeld ook interessant zijn om te kijken welke woorden “hot” waren in 2012 en nu niet meer voorkomen en andersom. Een snelle analyse van de wordles leert bijvoorbeeld dat ocw (open courseware) voorkomt in 2012, maar daarna niet meer. Andersom is proctoring een term die voor het eerst in 2015 voorkomt.
Wat een dergelijke analyse niet leert is of de samenstellers van de trendrapporten belangrijke ontwikkelingen hebben gemist. Omdat steeds de focus van het hoger onderwijs in Nederland is gekozen zijn bijvoorbeeld ontwikkelingen op het gebied van open textbooks niet zichtbaar. Ook lijkt een onderwerp als hergebruik weinig aandacht te krijgen (is alleen in 2015 zichtbaar), terwijl dit met name in het hbo “onder de radar” veel voorkomt.
De resultaten van dergelijke analyses kunnen in ieder geval, met de eerder genoemde aandachtspunten, voor SURF en de SIG Open Education voldoende input voor een volgende versie opleveren.

 
 

Babson survey 2015: online onderwijs in USA

 
Deze week kwam de 12e editie van het rapport Grade Level: Tracking Online Education in the United States uit. Deze studie wordt sinds 2002 uitgevoerd door de Babson Survey Research Group (BSRG), met partners Pearson, Tyton en Online Learning Consortium. Dit rapport verschijnt kort na hun onderzoek naar adoptie van OER, waarover ik in oktober een blogpost schreef. In de onderhavige studie wordt breder gekeken naar de stand van zaken rondom aanbod van (al dan niet open) online onderwijs.
Een complicatie bij deze editie is dat ze voor het eerst ook gebruik maken van data aangeleverd door Integrated Postsecondary Education Data System (IPEDS). Dat heeft als voordeel dat er veel meer data aanwezig is (instellingen moeten verplicht data aanleveren aan dit instituut), maar het maakt vergelijkbaarheid met eerdere jaren lastiger omdat er verschillen in definities zijn tussen IPEDS en de BSRG. Om de resultaten beter te kunnen interpreteren is het goed te weten welke omschrijvingen gehanteerd worden voor de begrippen Online en Distance Education.
De volgende tabel geeft de gebruikte omschrijving van een online cursus:

Aandeel online Type cursus Omschrijving
0% Traditioneel Geen gebruik van online technologie. Content wordt schriftelijk of mondeling overgedragen
1 – 29% Webgefaciliteerd Gebruikt webtechnologie voor ondersteuning van een face-to-face cursus. Kan gebruik maken van een ELO of webpagina’s om een syllabus of opdrachten te publiceren.
30 – 79% Blended / hybride Cursus mixt online en face-to-face overdracht. Een substantieel deel van de content wordt online overgedragen, gebruikt online discussies en heeft een beperkte hoeveelheid face-to-face momenten
80+% Online Cursus met (bijna) alle content online aangeboden. Kent doorgaans geen face-to-face momenten

De omschrijving van distance education van IPEDS: A course in which the instructional content is delivered exclusively via distance education. Requirements for coming to campus for orientation, testing, or academic support services do not exclude a course from being classified as distance education. Deze omschrijving zorgt bij de instellingen voor onduidelijkheid. Tellen bijvoorbeeld blended of hybride cursussen mee?
In een apart hoofdstuk in het rapport wordt uitgelegd welke gevolgen het heeft voor de vergelijkbaarheid. De resultaten die ik in deze blog presenteer worden minder beïnvloed door deze overgang, zeker waar het jaar-op-jaar veranderingen betreft.
Het rapport gebruikt responses van ruim 2800 colleges en universiteiten en de IPEDS data van nog eens 4891 instellingen. De steekproef vertegenwoordigt 78,7% van de inschrijvingen in het hoger onderwijs.
De volgende resultaten vond ik de meest opvallende uit het rapport. Bedenk hierbij wel dat dit de situatie in de US meet. Deze kan niet één-op-één worden vertaald naar de situatie in Europa, maar kan wel input zijn voor overwegingen die instellingen voor hoger onderwijs in Nederland kunnen gebruiken wanneer ze nadenken over beleid of activiteiten op het gebied van online onderwijs.
De volgende tabel geeft het aantal studenten dat in 2012 en 2013 is ingeschreven in een distance education course, uitgesplitst naar type instelling.

2012 2013 Delta
Public 3.584.745 3.750.745 166.000 4,6%
Private not-for-profit 684.030 770.219 86.189 12,6%
Private for-profit 799.417 736.415 -63.002 -7,9%
Total 5.068.192 5.257.379 189.187 3,7%

Opvallend zijn hier de verschillen bij de private instellingen. Het rapport geeft hier geen verklaring voor, maar wellicht dat bij die not-for-profit instellingen al in 2013 MOOC’s onderdeel van hun aanbod uitmaakten (al dan niet hergebruikt), waar dat bij for-profit instellingen nog teveel onzekerheid geeft (bijvoorbeeld over de kwaliteit of de toestemming voor hergebruik).
Dat het belang van online onderwijsaanbod steeds groter wordt gevonden geeft de volgende grafiek weer.

Over een positief effect op de leeruitkomsten zijn de meningen wat gereserveerd, gegeven de resultaten voor de vergelijking Learning outcomes in online education compared to face-to-face. Over de jaren heen is men wel wat positiever geworden, maar de meerderheid ziet geen verschil of denkt zelfs dat de resultaten slechter zijn.

Acceptatie van online education door de staf is in de loop van de jaren niet veel gewijzigd, met wel een lichte stijging in het aantal responses voor niet-acceptatie:

In verschillende jaren is ook gemeten of het vasthouden van studenten bij online onderwijs lastiger is dan bij face-to-face onderwijs. Het percentage respondenten dat het eens is met deze stelling stijgt gestaag. Wellicht dat de meningen meer en meer op (negatieve) ervaringen worden gebaseerd in de loop der jaren door de groei in online aanbod.

Moeite met vasthouden van studenten bij online onderwijsaanbod wordt door 65,3% als een (heel) grote barrière beschouwd voor acceptatie van online onderwijs. Andere barrières zijn het meerwerk voor de facultaire staf (77,9%) en het gebrek aan acceptatie van een online graad door potentiële werkgevers (37,5%).

MOOC’s

In de survey zijn drie vragen over MOOC’s gesteld. Omdat deze vragen in drie achtereenvolgende edities zijn gesteld, is vergelijking van de resultaten mogelijk. Allereerst de resultaten over het aanbod van MOOC’s door instellingen:

Misschien verrassend vanwege alle aandacht en de hype die er de afgelopen jaren was, maar het overgrote deel van de respondenten overweegt nog geen MOOC te publiceren. Wellicht dat de resultaten van de andere vragen een verklaring hiervoor vormen.
De tweede vraag meet de mening over duurzaamheid van aanbieden van een MOOC:
Hieruit blijkt dat in de loop van de afgelopen jaren steeds meer instellingen vraagtekens zetten bij de duurzaamheid van een MOOC als vorm van cursusaanbod. Ik ben mede daarom wel benieuwd naar de resultaten wanneer naar plannen voor hergebruik van een MOOC van derden zou worden gevraagd.
De laatste vraag peilt de meningen over de waarde van een MOOC om ervaring te krijgen met online didactiek:

Uit deze resultaten blijkt dat instellingen minder geloof krijgen in een MOOC als middel om ervaring op te doen met online didactiek. Experimenten zullen wellicht plaatsvinden met andere vormen van online onderwijs, zoals SPOC of webinars. Maar misschien dat ook meer geëxperimenteerd wordt met blended vormen van onderwijs, waarbij online didactiek aangevuld wordt met offline werkvormen.
Binnen het EU-gefinancierde HOME-project is een survey uitgevoerd, waarbij vergelijkingen met eerdere edities van deze Babson survey konden worden gemaakt. De resultaten daarvan zullen binnenkort gepubliceerd worden. Dan zal ook blijken in hoeverre de situatie in Europa al dan niet vergelijkbaar is met die in de US waar het MOOC’s betreft.

Open en online onderwijs: is er meer dan MOOC en OER?

Wanneer er over vormen van open en online onderwijs wordt gepraat, worden veelal MOOC en Open Educational Resources (OER) als voorbeelden genoemd. Bij de onlangs afgesloten reeks strategische workshops die SURF samen met de SIG Open Education organiseerde, kregen we regelmatig de vraag of er meer vormen van open en online onderwijs (hergebruiken danwel zelf aanbieden) zijn.
Fred Mulder en Ben Janssen hebben voor open onderwijs in het algemeen een model geformuleerd (het 5COE-model). In dat model onderkennen ze 5 componenten die ieder een bepaalde mate van openheid kunnen hebben (te bepalen door de instelling die het open onderwijs aanbiedt): aanbod (leermaterialen, services en onderwijsinspanning) en vraag (van de lerende en van de omgeving). Ze onderscheiden openheid in zowel een klassieke opvatting (openheid in tijd, plaats, programma, tempo en toegang) als een digitale opvatting (gratis toegang tot leermaterialen; toegang (maar niet noodzakelijkerwijs gratis) tot services en onderwijsinspanning voor anderen dan formeel geregistreerde lerenden; en leermaterialen beschikbaar onder een open licentie).
Open en online onderwijs wordt veelal beperkt tot de aanbodkant. Bij OER gaat het specifiek over leermaterialen, bij een MOOC gaat het naast leermaterialen ook over services (zoals certificering en examinering) en onderwijsinspanning (zoals een tutor die in een forum aanwezig is). Een speciale vorm van OER vormt de Open Courseware. Dit zijn alle leermaterialen van een cursus die open beschikbaar zijn. Merk trouwens op dat “open” in deze voorbeelden verschillende betekenissen hebben, waarbij de gemeenschappelijke noemer de gratis toegang tot de leermaterialen is.
Om andere voorbeelden van open en online onderwijs te vinden kan de volgende structuur, afgeleid uit het 5COE-model, een handvat bieden om een voorbeeld te karakteriseren:

  • Gaat het om leermateriaal?
  • Welke services worden open aangeboden?
  • Welke onderwijsinspanningen worden open aangeboden?
  • Om welke vormen van openheid gaat het? (Klassiek, gratis, 5R)

Een aanpak om voorbeelden van open en online onderwijs te identificeren is om je te laten inspireren door voorbeelden van e-learning en je bij ieder voorbeeld af te vragen of en hoe dit open en online kan worden aangeboden. Bijvoorbeeld hier en hier zijn voorbeelden van e-learning te vinden. Daarnaast kan inspiratie worden gevonden op overzichten van projecten van open en online onderwijs, waaruit vormen van open en online onderwijs gedestilleerd kunnen worden. Kijk bijvoorbeeld op de site van Tony Bates of de JISC OER Toolkit.
Onderstaande tabel geeft een opsomming waarbij volledigheid niet is nagestreefd. Vormen van OER die bij veld 1.8 in NL-LOM (aggregatieniveau) als “aggregatieniveau 1” worden gekenmerkt (zoals afbeeldingen) zijn niet meegenomen.

Voorbeeld Leermateriaal Service Onderwijsinspanning Klassiek open
OER Gratis, 5R Alle vormen
MOOC (*) Gratis, soms 5R Gratis examinering, soms gratis certificering, gratis forum Gratis lecturing,gratis tutoring in forum Toegang, plaats, programma, soms tijd en tempo
Open textbook Gratis, 5R Alle vormen
Weblecture (**) Gratis, soms 5R Gratis lecturing Alle vormen
Verrijkte weblectures Gratis, soms 5R Soms gratis leerlijn Gratis lecturing Alle vormen
Webinar (***) Gratis Soms chat Gratis lecturing Toegang, plaats
Podcast Gratis, soms 5R Gratis lecturing Alle vormen
Khan Academy Gratis, 5R Gratis leerlijnen, gratis certificering (badges) Gratis lecturing Alle vormen
Online toets/examen Gratis, soms 5R Gratis examinering Alle vormen

(*) Alle mogelijke verschijningsvormen van een MOOC (zie een eerdere blogpost van mij) onderscheid ik hier niet apart.
(**) Voorbeelden van weblectures zijn voor mij ook TedX lezingen, de colleges op de Universiteit van Nederland en de opnames van Robbert Dijkgraaf bij de DWDD-University.
(***) Wanneer opnames van een webinar achteraf beschikbaar worden gemaakt beschouw ik die opnames als een weblecture.
De tabel leert dat alle voorbeelden in ieder geval gratis beschikbare leermaterialen bevatten om onder open en online onderwijs geschaard te worden. Daar waar het voorbeeld alleen leermateriaal betreft dat gratis en onder een open licentie is gepubliceerd zijn het strikt genomen vormen van OER. Ik heb de voorbeelden toch vermeld omdat OER als paraplubegrip een erg grote verscheidenheid aan leermaterialen omvat en daardoor weinig handvatten geeft wanneer je als instelling op zoek bent naar meer concrete voorbeelden.
De in de tabel genoemde voorbeelden kunnen deels worden beschouwd als “basisblokken” waarmee andere vormen kunnen worden samengesteld. Denk bijvoorbeeld aan het aanbod op de P2P-University, waarbij leerlijnen kunnen worden samengesteld uit afzonderlijk beschikbare OER en MOOC’s.
Meer gedetailleerde raamwerken als basis voor categorisering zijn ook mogelijk. Voorbeelden van additionele criteria zijn MIME-type, didactiek en aggregatieniveau (geeft een indicatie van de nog gewenste inspanning die een docent moet maken om het als volwaardig leermateriaal aan lerenden aan te bieden). Toevoegen van deze criteria kan een verfijning van de voorbeelden mogelijk maken (bijvoorbeeld het criterium didactiek maakt een onderscheid in MOOC’s naar xMOOC en cMOOC mogelijk).
Voor sommige instellingen is het open aanbieden van nu nog gesloten weblectures als start van activiteiten op dit gebied te beschouwen als laaghangend fruit. Het zou een mooie eerste stap kunnen zijn op dit gebied.
Ik sta open voor andere, door mij nog niet vermelde, voorbeelden van open en online onderwijs.

New modes of learning and teaching in higher education

De High Level Group on the Modernisation of Higher Education is in 2012 geformeerd door Androulla Vassiliou, EU Commissioner for Education, Culture, Multilingualism and Youth. Vorige week bracht deze groep een adviesrapport uit voor de Europese Commissie met resultaten van een onderzoek naar New modes of learning and teaching in higher education.
Het rapport begint met een korte uiteenzetting van waarom Europa in actie moet komen. Nieuwe technologie heeft een grote potentie het hoger onderwijs te veranderen en te verbeteren. Er zijn al initiatieven opgezet om dat te realiseren (zoals Opening Up Education in 2013), maar:

These actions reflect a growing realisation of the potential impact that new, innovative modes and technologies can have on the quality and reach of our higher education offering. Ignoring them is not an option, nor is a wait-and-see approach for, despite some encouraging developments, the landscape across Europe remains fragmented. Policy-makers and higher education institutions are still uncertain about how to respond to these changes. Initiatives are scattered and often uncoordinated.
There is not yet a full understanding of the positive impact that new modes of learning and teaching can have, strategic and policy planning is notably absent, and a range of barriers are preventing more wide-spread integration of new modes into mainstream higher education.

Het rapport vervolgt met een analyse van hoe nieuwe modellen van leren en onderrichten op te tuigen om hoger onderwijs te moderniseren. Kenmerken van deze nieuwe modellen moeten zijn:

  • Kwaliteitsverbetering als een resultaat van gedeelde leermaterialen van hoge kwaliteit en creatievere en meer geïndividualiseerde didactische aanpakken.
  • Creëren van een meer divers systeem van hoger onderwijs door een verbeterde toegang en betere ondersteuning van een leven lang leren.
  • Toegenomen wereldwijde zichtbaarheid door het bereiken van nieuwe doelgroepen in een internationale context.
  • Meer maatwerk in het onderwijs gebaseerd op kwalitatief betere data
  • Meer samenwerking, zowel globaal als lokaal

Er worden vervolgens enkele uitdagingen benoemd die het realiseren van dergelijke nieuwe modellen bemoeilijken. Bij ieder van die uitdagingen worden aanbevelingen geformuleerd, gericht op de Europese Commissie en beleidsmakers bij zowel (nationale) overheden als instellingen voor hoger onderwijs. Dat resulteert uiteindelijk in een set van 15 aanbevelingen.
Aanbevelingen die direct of bijna direct vormen van open en online onderwijs adresseren zijn:

  • De Europese Commissie moet grensoverschrijdende initiatieven om kwaliteitsnormen voor open en online leren te ontwikkelen onder het Erasmus + programma stimuleren.
  • De Europese Commissie en nationale overheden moeten aanmoedigen (inclusief het geven van incentives) dat aanbieders van hoger onderwijs formele erkenning (credits) toekennen onder ECTS voor alle vormen van online cursussen.
  • Overheden en instellingen voor hoger onderwijs moeten toewerken naar volledige open access van leermaterialen. Bij openbare tenders moeten open licenties een verplichting worden, zodat content gewijzigd, gereproduceerd en in andere contexten gebruikt kan worden. Bij publiek (co)gefinancierde leermaterialen moet de insteek zijn die materialen zo breed mogelijk beschikbaar te maken.

De aanbevelingen zijn zeker nuttig, alhoewel niet revolutionair. Afwachten is nu wat het effect van dit rapport zal zijn op verdere ontwikkelingen.
Wat mij verwonderd in het rapport is het niet noemen van de UNESCO Paris OER Declaration uit 2012. Een aanbeveling als “De Europese Commissie zou overheden moeten stimuleren nu eens echt werk te maken van het implementeren van de OER Declaration” (maar dan iets diplomatieker geformuleerd) had ik veel sterker gevonden dan de laatstgenoemde aanbeveling, omdat dat veel meer omvat dan alleen het stimuleren van open beschikbaar stellen van publiek gefinancierde leermaterialen (hoewel ik met die huidige aanbeveling ook erg blij ben).
Een detail tot slot (uit de categorie (Not) teach as you preach): het rapport is Copyright European Union, 2014, met de toevoeging Reproduction is authorised provided the source is acknowledged. Een open licentie zou hier passender zijn geweest. De toevoeging interpreterend zou dat CC-BY zijn. (Voer voor experts op auteursrecht: wat is het juridische verschil tussen de nu gebruikte copyright met de toevoeging en CC-BY?)

LERU-rapport: ook voor HBO?

Twee weken geleden publiceerde de League of European Research Universities (LERU) een Advice Paper Online Learning At Research-Intensive Universities. In dit prima rapport wordt het belang van online leren voor een research-universiteit geëxploreerd vanuit een strategisch oogpunt: waarmee moeten universiteiten rekening houden als ze zich gaan bezighouden met online leren en hoe kunnen beleidsmakers dit ondersteunen? De exploratie is ingedeeld naar een aantal onderwerpen: strategieontwikkeling en scenario planning, blended leren, online didactiek en kwaliteit, globale en internationale perspectief, reputatie en merk, businessmodellen, samenwerking en beleidsontwikkeling. Per onderwerp wordt een aantal aanbevelingen gegeven.
De vraag die ik mij stelde was:

in hoeverre zijn de aanbevelingen die worden gegeven ook toepasbaar voor andere typen instellingen voor hoger onderwijs, in het bijzonder het HBO?

Ik ben daarom nagegaan welke argumenten in het rapport onder de aanbevelingen liggen en of die argumenten ook geldig zijn voor het HBO.
Het rapport noemt de volgende onderscheidende kenmerken voor een research-universiteit (nadruk toegevoegd door mij):

Research-intensive universities (RIUs) have a threepart core mission: teaching, research and innovation. Their teaching is strongly influenced by research, is innovative, and is informed by knowledge transfer. They are also motivated by the aim of inspiring the citizens and leaders of tomorrow to be curious, driven, responsible and capable of academic thinking. In their choice of pedagogy these core values are leading. They aim to teach based on research and to use excellent methods of pedagogy at the same time.

In their choices related to developing innovation in online learning RIUs will first and foremost take into consideration their research strengths and will subsequently aim at developing excellent online pedagogy. This combination of focus on research strengths and excellent pedagogy sets them apart from universities which do not have a strong research focus in developing online materials.

New ways of digital learning are most likely to excite top researchers if they facilitate innovation both in research and teaching. Tools facilitating that combination yield the most rapid developments in online learning and have the greatest potential for impacting on-campus teaching at research-intensive universities.

Hier wordt een sterke band tussen het op een innovatieve wijze overbrengen van innovatieve content en online leren gelegd. Daarmee wordt echter niet beweerd dat bij niet-innovatieve content er geen of minder impact is van online leren op campusonderwijs. Dit onderscheidende kenmerk is daarom voor mij geen breekpunt waar het toepasbaarheid voor het HBO betreft.
Van de in het rapport gebruikte invalshoeken is het globale en internationale perspectief het grootste verschil met het HBO. Hoewel in het HBO ook voorbeelden zijn te vinden van een internationale focus (zoals de NHTV in Breda, de studie International Business Economics bij Fontys in Venlo met een Euregionale focus of de diverse kunstenopleidingen) hebben de meeste HBO’s een regionale functie en uitstraling. De aanbevelingen die gekoppeld zijn aan deze invalshoek zullen daarom binnen het HBO minder spelen.
Daarnaast verschilt de rol van onderzoek binnen het HBO van die bij research-universiteiten. Frans Leijnse heeft die rol geschetst in een presentatie uit 2011. Leijnse signaleerde daar als één van de doelstellingen voor onderzoek aan een HBO (via de lectoraten) het stimuleren van een bredere vorming van hun studenten (Bildung). Realiseren van deze doelstelling kan mede baat hebben bij ontwikkelingen op het gebied van open en online leren (zoals bredere beschikbaarheid van leermaterialen). Deze doelstelling is minder aanwezig bij onderzoek aan een research-universiteit, waarbij het vooral gaat om ontwikkelen van cutting edge kennis.
Wat ik mis in het rapport zijn aanbevelingen die de professionalisering van docenten betreffen. Het dichtste bij komt de aanbeveling “Assess strategically the investments in financial and human capital necessary for the extension and sustaining of online learning activity“, maar die had voor mij wat explicieter mogen zijn. Het zijn uiteindelijk de docenten die vormen van online leren moeten realiseren, maar daarvoor is bekendheid met de mogelijkheden en beperkingen wel noodzakelijk.
In het rapport wordt ook gepleit voor vooroplopen in ontwikkeling van innovatieve didactiek door research-universiteiten, beargumenteerd door de aanwezige koppeling onderzoek-onderwijs. Die redenering vind ik minder overtuigend. Ontwikkeling van innovatieve didactiek is zeker niet exclusief voor research-universiteiten. Het verleden ondersteunt dat ook. De Kahn Academy bijvoorbeeld is zelfs helemaal buiten academia geïnitieerd. Dit initiatief wordt steevast gekoppeld aan het mogelijk maken van het flipped classroom concept. Deze vorm van onderwijs (die onlangs zelfs Eén Vandaag haalde) lijkt trouwens meer op scholen voor VO toegepast te worden dan in het hoger onderwijs.
Conclusie

De aanbevelingen die de LERU formuleert zijn goed bruikbaar en nuttig binnen het HBO. Ik adviseer daarom de Vereniging van Hogescholen ook een position paper over online leren te maken, waarbij dit rapport van de LERU als een goed startpunt kan dienen. In zo’n position paper kan de eigenheid van het HBO (waarvan ik een paar aspecten heb benoemd in dit stuk) meegenomen worden.

(Met dank aan Ben Janssen (OU) en Janina van Hees (SURF) voor additionele informatie en suggesties voor deze blogpost.)
 
 

Denkmodellen voor open en online onderwijs


Om instellingen voor hoger onderwijs te helpen bij het bepalen van motieven om in te zetten op vormen van open en online onderwijs gebruik ik bij presentaties een tweetal denkmodellen. In deze blogpost een uitwerking van deze modellen en de wijze waarop ze samenhangen.
Model: koppeling met prestatieafspraken
In 2011 verscheen het rapport Kwaliteit in verscheidenheid van toenmalig staatssecretaris van Onderwijs Zijlstra. Op basis van dit rapport hebben instellingen voor hoger onderwijs in Nederland prestatieafspraken gemaakt met het Ministerie over te behalen kwaliteit en rendement van onderwijs. Behalen van deze prestatieafspraken kan mede gerealiseerd worden door inzetten van vormen van open en online onderwijs.
Allereerst kwaliteit. In figuur 1 staat een schema waarin de kwaliteitsaspecten die in het rapport van Zijlstra zijn genoemd met elkaar in relatie zijn gebracht.

Figuur 1: Doel-middel hiërarchie voor betere kwaliteit


In dit diagram staat dat het uiteindelijke doel (hogere kwaliteit) bereikt kan worden door een mix van betere studiecultuur en onderwijskwaliteit, betere kwaliteit van docenten en een beter geprofileerd en gedifferentieerd aanbod. Een betere studiecultuur en onderwijskwaliteit kan bereikt worden door een vijftal subdoelen te realiseren (verbeteren aansluiting VO-HBO/WO, effectiever onderwijs etc). Een beter geprofileerd en gedifferentieerd aanbod kan bereikt worden door het realiseren van meer onderwijstrajecten (leerpaden) en door meer flexibiliteit in het hoger onderwijs te bieden aan werkenden.
Op een aantal van de in de figuur genoemde elementen kan open en online onderwijs een bijdrage leveren. Figuur 2 geeft een voorzet hiervoor.

Figuur 2: Mogelijkheden van inzet van vormen van open en online onderwijs


De kansen betreffen zowel het hergebruiken van OER of MOOC’s van elders (zoals het volgen van MOOC’s als middel voor docentprofessionalisering of het gebruiken van OER en MOOC’s van derden om meer onderwijstrajecten te kunnen aanbieden of aandacht voor excellentie te bevorderen) als het zelf publiceren van OER of MOOC’s (bijvoorbeeld om internationaal meer zichtbaar te zijn).
Eenzelfde opzet kan ook worden gemaakt voor rendement, ofwel vergroten van efficiency. Allereerst in figuur 3 een schema waarin de in het rapport genoemde elementen voor efficiency aan elkaar gerelateerd zijn in een doel-middel hiërarchie.

Figuur 3: Doel-middel hiërarchie voor grotere efficiency


In dit diagram wordt aangegeven dat behalen van een grotere efficiency wordt bereikt door behalen van subdoelen hoger studierendement, lagere kosten of lagere kosten per student. Hoger studierendement wordt behaald door bevordering van een betere studiekeuze of door het vergroten van mogelijkheden in aanbod naar de student toe (bv. via meer gepersonaliseerd leren of aanbieden van meer alternatieve leerpaden). Lagere kosten (al dan niet per student) wordt gerealiseerd door een efficiënter productieproces (bijvoorbeeld voor leermaterialen) te realiseren, het onderwijsproces efficiënter te maken of door meer studenten tegen dezelfde kosten te kunnen bedienen (near-zero variabele kosten per student).
In figuur 4 wordt aangegeven hoe vormen van open en online onderwijs kunnen bijdragen aan realisatie van de genoemde doelen.

Figuur 4: Mogelijkheden van inzet van vormen van open en online onderwijs


Vergelijking met figuur 2 toont dat een aantal mogelijkheden (zoals gebruik van OER en MOOC’s als marketing) zowel kunnen bijdragen aan realisatie van hogere kwaliteit als aan een hogere efficiency.
Model: scenario
In juni 2013 heeft in Sevilla een expertworkshop plaatsgevonden, georganiseerd door The Institute for Prospective Technological Studies (IPTS). In deze workshop zijn scenario’s ontwikkeld voor hoger onderwijs en leven lang leren in 2030. Het denkmodel dat bij deze scenario’s is opgesteld kan ook worden gebruikt door instellingen van hoger onderwijs om te bepalen welke vormen van open en online onderwijs ze willen realiseren. Het uitgangspunt daarbij zijn de doelstellingen die de instelling met het inzetten van vormen van open en online onderwijs wil behalen. Die doelstellingen kunnen bijvoorbeeld gehaald worden uit het hierboven behandelde model gebaseerd op prestatieafspraken. Het onderhavige model kan daarbij worden gebruikt om het portfolio van aanbod (open en gesloten) zichtbaar te krijgen. Het eindrapport van deze expertworkshop is nog in de maak, maar op Slideshare is een presentatie te vinden waarin het hier gebruikte raamwerk wordt gepresenteerd.
Het model kent twee dimensies met ieder twee waarden:

  • Sturing leerproces
    • Instelling stuurt het leerproces
    • Lerende stuurt het leerproces
  • Leerdoelen
    • Instelling bepaalt de leerdoelen
    • Lerende bepaalt de leerdoelen

Dit leidt tot het schema, weergegeven in figuur 5:

Figuur 5: Vier basisscenario’s voor modelleren van portfolio van aanbod


De benoeming van de vier scenario’s is voor de rest van dit betoog niet van belang. Een tweetal opmerkingen bij dit schema:

  • Waar een lerende zich het beste thuisvoelt in dit denkmodel hangt sterk af van de eigenschappen van de lerende. Sommige lerenden zullen in staat zijn tot meer of minder zelfsturing van zijn leerproces, in meer of mindere mate daarbij zijn eigen leerdoelen bepalend. Anderen zijn meer gebaat bij sturing door de instelling bij het doorlopen van een curriculum. Weer anderen willen wel de sturing van een instelling, maar zijn in staat om binnen die kaders ook hun eigen doelen te stellen.
  • De opleiding kan ook tot doel hebben een lerende gedurende het traject van linksonder naar andere plaatsen in het model te leiden (een afstudeerstage bv. past rechtsonder).

Een instelling voor hoger onderwijs heeft een portfolio aan producten en activiteiten om regulier onderwijs aan te kunnen bieden en te realiseren. In figuur 6 staat met oranje cirkels weergegeven waar de zwaartepunten van dat portfolio in de huidige situatie liggen bij de meeste instellingen.

Figuur 6: Portfolio van aanbod van een instelling voor hoger onderwijs


Het zwaartepunt zal linksonder zitten: een curriculum zal zowel qua inhoud (te behalen leerdoelen) als qua proces voornamelijk bepaald is door de instelling. Een afstudeerstage is een voorbeeld van een activiteit rechtsonder. Keuzevakken is een voorbeeld van aanbod linksboven.
Om dit model als startpunt te gebruiken voor een instelling om te bepalen op welke wijze ze vormen van open en online onderwijs willen aanbieden is de volgende redenering nodig:

  1. Welke doelstelling wil ik met mijn instelling nastreven?
  2. Hoe kan deze doelstelling worden geplaatst in dit denkmodel?
  3. Op welke wijze kan welke vorm van open en online onderwijs bijdragen aan het behalen van deze doelstelling?

Ter illustratie een uitwerking voor drie doelstellingen.
Doelstelling: betere zichtbaarheid van de instelling in de buitenwereld
Een niet open alternatief om deze doelstelling te behalen is vergroting van het marketingbudget. Een mogelijkheid van vormen van open en online onderwijs is in grijs weergegeven in figuur 7.

Figuur 7: Inzet OER, OCW en MOOC voor betere zichtbaarheid van instelling


Doelstelling: Verhoging van de kwaliteit van het onderwijs/innoveren van het onderwijs
Een niet open alternatief om deze doelstelling te behalen is beter afstemmen van het onderwijsproces op de individuele student door meer persoonlijke begeleiding via een studiementor. Een mogelijkheid van vormen van open en online onderwijs is in grijs weergegeven in figuur 8.

Figuur 8: Hergebruik van OER/OCW van elders voor verhoging kwaliteit leermateriaal


Doelstelling: Meer aandacht voor excellentie
Een niet open alternatief om deze doelstelling te behalen is het organiseren van pluscolleges met inzet van toppers uit het vakgebied.Een mogelijkheid van vormen van open en online onderwijs is in grijs weergegeven in figuur 9. Rechtsonder is vrije keuze van een MOOC door een student; linksboven is keuze van een student uit een door de instelling bepaalde lijst van MOOC’s. In beide situaties kan een student dan credits verkrijgen hiervoor.

Figuur 9: Hergebruik van MOOC’s van elders voor excellente studenten


Deze modellen kunnen worden gebruikt in brainstormsessies waarbij deelnemers doelstellingen genereren met bijbehorende kansen die open en online onderwijs kunnen bieden (bijvoorbeeld door deelnemers de ideeën op “geeltjes” te laten formuleren en bij de betreffende doelen te laten plaatsen in ofwel de doel-middelhiërarchie van model 1 ofwel het raamwerk bij model 2)
De gebruikte figuren zijn ook in deze presentatie op Slideshare te vinden.

Open Education in 2014

In deze rustige dagen tussen Kerst en Oud en nieuw tijd voor een vooruitblik naar wat 2014 gaat betekenen voor Open Education in het Nederlandse hoger onderwijs. Behalve de sfeer van deze dagen die noodt tot terugblikken en vooruitkijken is een aanleiding ook het verschijnen van een preview op het jaarlijkse Horizon rapport dat New Media Consortium (NMC), in samenwerking met het Educause Learning Initiative, uitbrengt. In dat rapport worden key trends, uitdagingen en belangrijke ontwikkelingen geschetst. Het volledige rapport zal worden gepubliceerd in februari 2014. De preview beschrijft work in progress. De ontwikkelingen zijn te volgen op de speciale wiki die hiervoor is ingericht.
Het rapport heeft een horizon van 5 jaar. Inzoomend op 2014 worden de volgende issues geïdentificeerd:

  • Trends die adoptie van Educational Technology in het hoger onderwijs versnellen: Online, hybride, en collaboratief leren en gebruik van sociale media in het leren;
  • Uitdagingen die adoptie van Educational Technology in het hoger onderwijs hinderen: onvoldoende kennis van digitale mogelijkheden bij docenten en relatieve gebrek aan waardering voor onderwijs, vergeleken met waardering voor onderzoek;
  • Ontwikkelingen in Educational Technology voor het hoger onderwijs: Flipped Classroom en Learning Analytics.

Opvallend vond ik de afwezigheid van MOOC in deze preview. De enige plaats waar het werd genoemd was onder de “Difficult challenge that we understand but for which solutions are elusive”, bij “Competition from New Models of Education”. Ze merken hierover op “As these new platforms emerge, there is a growing need to frankly evaluate the models and determine how to best support collaboration, interaction, and assessment at scale. Simply capitalizing on new technology is not enough; the new models must use these tools and services to engage students on a deeper level.”.
Het Nederlandse hoger onderwijs heeft in 2013 significante stappen gezet in de adoptie van open education. Het meest zichtbaar zijn de stappen op MOOC-gebied die met name vanuit universiteiten zijn gezet. Maar de negen strategische workshops die SURF in samenwerking met de SIG OER hebben georganiseerd leerden me dat meer en meer HBO-instellingen serieuze plannen ontwikkelen om opener onderwijs te kunnen aanbieden. Ik voorspel dat 2014 het jaar van een zichtbaar opener HBO gaat worden, waarbij die openheid minder met MOOC’s, maar meer met adoptie en publicatie van OER zichtbaar zal worden.
Op MOOC-gebied zal de ontwikkeling in diversiteit van aangeboden modellen doorzetten. Ruim een maand geleden schreef ik al een blogpost hierover en inmiddels is het aantal varianten alweer groter geworden. Leiden gaat experimenteren met een SPOC, Delft experimenteert al met diverse online aanbodvormen en de Open Universiteit ontwikkelt een nieuw onderwijsmodel.
De vraag naar accreditatie en certificering van vormen van open leren door lerenden, en daarmee samenhangend de vraag naar zichtbaar maken van kwaliteit van het aanbod zal in 2014 verder toenemen. Ik verwacht dat deze vraag zowel vanuit het bedrijfsleven (voor inzet van OER en MOOC bij professionaliseringstrajecten) als vanuit de lerenden zal komen. Incidenteel zijn er al meldingen van instellingen voor hoger onderwijs die een vraag naar certificering van MOOC-deelname van individuele studenten krijgen. Initiatieven als de Evidence Hub van OLNET en de OER Research Hub zullen aan belang winnen door deze verwachte ontwikkelende vraag. Beide initiatieven kunnen als basis dienen voor een te ontwikkelen nationale onderzoeksagenda voor Open Education voor het Nederlandse hoger onderwijs. Een dergelijke agenda zou de voor Nederland belangrijke vragen die adoptie van open education in de weg staan moeten adresseren. Deze vragen betreffen de kwaliteit, vindbaarheid, licenties, businessmodellen en human factors. Het zou goed zijn als in 2014 een dergelijke agenda van de grond zou komen.
Tenslotte zal in 2014 de vraag naar ondersteuning bij implementatie van een beleid op open education toenemen. Bij de eerder genoemde strategieworkshops werd deze vraag al meermalen gesteld. SURF heeft hier in haar programma voor Open Education voor 2014 activiteiten voor beschreven.
Een uitdagend jaar ligt in het verschiet! Aan alle lezers veel wijsheid toegewenst in het nieuwe jaar.

MOOC en varianten: een jungle?

Terwijl Sebastian Thrun, een van de oprichters van MOOC-platform Udacity, twijfels lijkt te hebben over zijn geesteskind (lees het interview en lees ook een reactie van Audrey Waters), is er langzamerhand ook een steeds grotere diversiteit aan varianten van MOOC’s aan het ontstaan. Zie het volgende rijtje (met verwijzingen naar informatie over de inhoud die achter de term zit):

  • MOOC: Massive Open Online Course (deze omschrijving wordt regelmatig aangepast)
  • mOOC: Micro Open Online Course (minicursussen, aangeboden door de OER University)
  • SPOC: Small Private Online Course (Online cursus, veelal gesloten (geen inschrijvingen van andere dan eigen betalende studenten)).
  • SOOC: Selective Open Online Course (SPOC, maar zonder beperking aan inschrijvers, echter wel een selectieproces om te komen tot een gelimiteerd aantal deelnemers)
  • DOCC: Distributed Open Collaborative Course (MOOC met een didactiek van samenwerking tussen deelnemers, uitgaande van gedistribueerde expertise. Lijkt veel op de cMOOC)
  • LOOC: Local Open Online Course (afgeleid van een MOOC, maar online aangeboden aan de community van eigen studenten; eventueel met aanpassingen. Buiten de community is de cursus niet beschikbaar)
  • MOOR: Massive Open Online Research (MOOC, maar met een substantiële research component in de cursus, bijvoorbeeld door deelnemers tijdens de cursus de gelegenheid te geven bij te dragen aan lopende research projecten)
  • ROOC: Regional Open Online Course (MOOC met een regionale uitstraling, bijvoorbeeld blijkend uit de taal of de cases. Wordt in de verwijzing als een toepassing van MOOC’s voor HBO-instellingen gezien)

Naast deze varianten van MOOC’s is er voor een MOOC zelf ook een taxonomie voorgesteld die uitgaat van de didactiek achter de MOOC en die ieder op zich weer kan leiden tot varianten van een MOOC. De typologie gaat van transferMOOC (waarbij een bestaande offline cursus via een MOOC platform online beschikbaar wordt gesteld) tot cMOOC.
De openheid van een MOOC is een aspect waar ook discussie over blijft bestaan. Zo heb ik in een vorige blogpost de opvatting van de Hewlett Foundation al vermeld waarin de beperkte openheid (alleen vrij beschikbaar, maar materialen niet aanpasbaar) wordt bekritiseerd. Pierre Gorissen zet ook vraagtekens bij de openheid van een MOOC (waarbij in een comment bij die post Rita Kop stelt dat de originele cMOOC in 2008 een duidelijke definitie gaf die werd verwaterd bij de opkomst van de xMOOC). De badge die hij voorstelt om een MOOC te karakteriseren (en in feite aan te geven met welke van de varianten zoals hierboven genoemd, je te maken hebt) zou mijns inziens veel helpen.
De terminologie is zeker niet uitgekristalliseerd (zo zijn er nu al verschillende opvattingen over SPOC waarbij het onderscheid met een SOOC niet wordt gemaakt) en wellicht dat ik er ook enkele over het hoofd heb gezien. Wat deze verscheidenheid aan varianten wel aantoont is dat er druk geëxperimenteerd wordt met het concept van (al dan niet) open en online onderwijs. En dat is alleen maar goed, zeker zolang het uiteindelijke doel (verbetering van de kwaliteit van onderwijs en betere toegang tot kwalitatief goed hoger onderwijs voor iedereen in de wereld) niet uit het oog wordt verloren. Dan maakt het ook niet zoveel uit onder welk acroniem de cursus door het leven gaat.

MOOC en de NRC

Afgelopen zaterdag stond er in de Opinie & Debat bijlage van de NRC een artikel van prof. José van Dijck (UvA) getiteld “Dat gratis online Harvard komt ook hier concurreren“. Door diverse personen is er al over geblogd, zoals Ria Jacobi (HvA) en Marco Derksen.
In het artikel werd de opkomst van de MOOCs geschetst, met name die van Udacity, Coursera en EdX. Onder andere werd gewezen op het gebruik (potentieel misbruik?) van de enorme hoeveelheden data die deze systemen over lerenden verzamelen en de mogelijkheid dat deze vormen van online leren binnenkort omgeven zouden worden door reclameboodschappen. Het Nederlandse hoger onderwijs zou op deze ontwikkelingen moeten reageren, bijvoorbeeld:

“Nederland zou voorop kunnen lopen in manieren om online educatieve middelen in het publieke domein beschikbaar te maken en te houden, om zinvolle elementen in te zetten in onderwijspraktijken en uit te vinden wat werkt en wat niet. Dat is een heel andere missie dan de goldrush van Udacity en Coursera of de zoektocht naar diamantjes in datamijnen, zoals EdX voorstaat. Als we niet willen dat studenten voor onderwijs gaan betalen door de ontvangst van commerciële boodschappen of door het vrijgeven van hun persoonlijke data, moeten we manieren vinden om online educatie in te passen in de publieke sector. “

Fred Mulder, Ben Janssen en ondergetekende hebben een reactie op dit artikel geschreven en deze naar de NRC gestuurd. Van de NRC ontvingen we zojuist bericht dat ze die helaas niet konden plaatsen. Daarom op deze plek onze reactie.
———————-
2012 wordt al het jaar van de Massive Open Online Courses (MOOCs) genoemd vanwege de onstuitbare opmars van deze gratis online cursussen. Het feit dat ze primair afkomstig waren van de Ivy League universiteiten maakte de aandacht ervoor des te groter. Terecht dat José van Dijck hier een punt van maakt. Maar er is veel meer gaande dan zij signaleert …
1 De MOOCs zijn een speciale tak in de grotere familie van het creëren van meer openheid in het onderwijs. Open universiteiten zijn al lang belangrijke spelers in deze wereld van Open Education, maar in 2001 kwam er een digitale revolutie langszij toen MIT startte met het open (online) publiceren van haar digitaal beschikbare cursussen. We spreken van OpenCourseWare (OCW) of Open Educational Resources (OER), in Nederland open leermaterialen genoemd. Dit heeft geleid tot een krachtige wereldwijde OER-beweging. In ons land werden de eerste open leermaterialen in 2006 door de Open Universiteit gepubliceerd, in 2007 gevolgd door de TU Delft en in 2010 door de Universiteit Leiden.
2 Toenmalig minister van onderwijs Ronald Plasterk lanceerde eind 2008 een nationaal programma Wikiwijs met als doel het gebruik van open leermaterialen in alle onderwijssectoren leidend te laten worden. Daarmee was Nederland het eerste land ter wereld dat de relevantie van OER voor het onderwijs in het publieke domein vertaalde in een nationale aanpak. De veronderstelling daarbij is dat open leermaterialen bijdragen aan een betere invulling van de verantwoordelijkheid van de overheid, namelijk het bevorderen en garanderen van de toegankelijkheid, de kwaliteit en de doelmatigheid van het onderwijs.
3 Belangrijke internationale organisaties hebben, de een na de ander, de enorme potentie van OER erkend, verwoord in rapporten en omgezet in actie. Om te beginnen UNESCO vanaf 2002, de OECD vanaf 2007, en meer recent de Europese Unie. Deze week (9-11 december) is er een conferentie van de ministers van Onderwijs van de EU-landen in Oslo met als thema ‘Opening up education through technologies’, als finale in de voorbereiding op een omvangrijk en ambitieus Europees initiatief in 2013. Dit bestrijkt alle onderwijs maar wordt primair ingestoken vanuit het publieke domein. En natuurlijk krijgen MOOCs daar hun eigen plek in.
4 Terug dan naar de MOOCs … In de Open Education en OER wereld is er de nodige kritiek op de MOOCs. Ze zijn niet écht ‘open’, want niet beschikbaar voor hergebruik, aanpassing of verdere verspreiding. Ze zijn veelal gebaseerd op een video-duplicering van het traditionele ‘hoorcollegemodel’, waar kennisoverdracht van de docent centraal staat in plaats van het leerproces van de student of leerling. En het is bekend dat de reputatie van de Amerikaanse elite universiteiten niet zozeer is verworven op hun onderwijskwaliteit maar veel meer vanwege hun excellente onderzoek. Wij delen die kritiek grotendeels maar zien de MOOCs als een belangrijke change agent in een proces dat nog maar een jaar op gang is. Er valt nog veel te verwachten en dan is het maar beter dat je ‘meespeelt in het spel’. In die zin zijn we het van harte eens met José van Dijck.
5 Maar, zoals hiervoor betoogd, de ontwikkeling is veel breder en loopt al langer en het is verstandig om MOOCs in dat perspectief te plaatsen. Dan zien we niet alleen bedreigingen, zoals de in het artikel genoemde vercommercialisering van het onderwijs of misbruik van verzamelde data, maar ook kansen. In het voorjaar van 2012 is door de Open Universiteit, in opdracht van SURF en Wikiwijs, een onderzoek gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot visie en beleid op open leermaterialen bij instellingen van hoger onderwijs in Nederland. Dit onderzoek leert dat er nog veel te winnen is als we in staat zijn om genoemde andere dominante prioriteiten, zoals hoe om te gaan met de bezuinigingen en het opstellen van prestatieafspraken met het ministerie, te flankeren met het adopteren van de nieuwe mogelijkheden die OER en MOOCs bieden. En het is prima dat de opkomst van MOOCs ons allen prikkelt om in beweging te komen in het opener maken van ons onderwijs, zowel in de publieke sector als in het private domein!