SURF seminar MOOC: platformen en hergebruik

Op 8 oktober werd een seminar over MOOC platformen gehouden. Een dertigtal aanwezigen kreeg presentaties over het keuzeproces dat leidt tot het besluit welk platform gebruikt gaat worden om de MOOC’s te publiceren. Tevens werd aandacht besteed aan de vraag welke ervaringen er zijn met het hergebruiken van een MOOC in het eigen curriculum. OU-collega Wilfred Rubens heeft al een uitgebreid verslag gemaakt van die dag. Deze blogpost is een aanvulling op zijn verslag. Ik ga hierbij in op wat er gezegd werd over hergebruik van een MOOC van andere instellingen.
Gebaseerd op de diverse presentaties werden de volgende aandachtspunten geformuleerd die spelen bij hergebruik van een MOOC in het eigen curriculum.

  • Hoe kom je erachter of het aansluit bij wat jij wilt bereiken (didactiek, leerdoelen, studietijd)? Meer en meer sites geven al wel inzicht in de MOOC en haar kwaliteit (zie een overzicht hiervan) en eerder heb ik al eens gepleit voor het nationaal delen van dergelijke informatie. Maar omdat die beoordelingssites nog erg beperkt zijn (lang niet alle MOOC’s worden in grote aantallen beoordeeld) lijkt eerst zelf als docent de MOOC te gaan volgen momenteel nog de enige weg om de informatie die je nodig hebt te verkrijgen.
  • Is de MOOC die je wil hergebruiken ook volgend jaar nog wel beschikbaar? Je steekt veel effort in het zelf volgen van een MOOC, ontwikkelen van materiaal eromheen, mogelijk maken van extra toetsen en examens, maar de zekerheid dat een MOOC meerdere “runs” heeft is er niet.
  • Wat wil je gaan hergebruiken? Veel aanwezigen spraken over hergebruiken van alleen de video’s en de handouts van een MOOC. De video´s komen meer en meer ook beschikbaar op platformen als Youtube of Vimeo en kunnen ook worden gedownload naar de eigen leeromgeving. Je bent dan minder afhankelijk van reruns van een MOOC met bijbehorende vaste start- en einddatum (wat wellicht niet passend is bij het rooster van de instelling) en hoeft ook geen gebruik te maken van het platform waarop de MOOC wordt aangeboden. Maar het vereist wel meer ontwikkeling van materiaal zoals toetsen en oefenopgaven (wat dan wel weer de mogelijkheid tot aanpassen aan de eigen context geeft). Het alternatief om een MOOC in haar geheel te hergebruiken kent de nadelen van gedeeltelijk hergebruik niet, maar de genoemde voordelen van gedeeltelijk hergebruik gelden dan evenmin.
  • Hoe staat het met de rechten? Staan de voorwaarden bij een MOOC hergebruik wel toe? Wilfred schreef daar in zijn blogpost al over.
  • Er zijn accreditatievraagstukken. Staat een examencommissie toe dat een MOOC van elders kan leiden tot credits? Aanwezigen melden “workarounds” als zelf verzorgen van een examen of alleen gebruik van de MOOC als vervanging van een studieboek (en dus zelf verzorgen van additionele face to face activiteiten als verdiepingsbijeenkomsten). Maar een scenario met volledig hergebruik van een MOOC, waarbij het certificaat van een MOOC zonder veel extra werk leidt tot studiepunten lijkt nog ver weg. Zie ook het rapport dat de NVAO eerder dit jaar publiceerde hierover en een blogpost die ik daar toen aan wijdde.
  • Met name voor het HBO is de taal van de MOOC een issue. Engels leermateriaal vormt vaak een drempel voor toegankelijkheid. Automatisch vertalen of zorgen voor ondertiteling van een MOOC (al dan niet automatisch) kan hier voor oplossingen zorgen.

Wat tijdens de dag wat onderbelicht is gebleven is de waarde die een MOOC kan hebben voor een HBO-instelling. Zoals Wilfred Rubens al opmerkte in zijn blogpost: “Het is voor hogescholen erg lastig om te participeren in edX, Coursera of FutureLearn. Men richt zich sterk op universiteiten, die ook nog eens hoog op ranglijsten staan.”. Daarnaast zal (enkele uitzonderingen daargelaten) de regionale uitstraling van een HBO-instelling het instrument MOOC minder geschikt maken voor de doeleinden die universiteiten aangeven als motief om MOOC’s te publiceren (internationale uitstraling en daarmee trekken van buitenlandse studenten en onderzoekers). Maar

  • als tool voor experimenten met onderwijs om daarmee het campusonderwijs te verbeteren (gebruikmakend van Learning Analytics) of
  • als middel om daarmee het lokale bedrijfsleven aan je instelling te binden (door gezamenlijke ontwikkeling) of
  • als middel om meer flexibele oplossingen te bieden voor wegwerken van deficiënties of
  • als middel om scholieren te laten gebruiken in het proces van hun studiekeuze waardoor de kans op een verkeerde keuze wordt verkleind

kunnen MOOC’s, gepubliceerd door een HBO-instelling, wel degelijk waarde hebben. HBO en WO zouden daarin ook kunnen samenwerken, zoals in een artikel van Hanneke Duisterwinkel (TU/E), Pierre Gorissen (Fontys) en ondergetekende al eens is betoogd. Maar hergebruik van een MOOC lijkt binnen het HBO zeker ook een haalbare kaart, met inachtneming van de issues die hier eerder over werden vermeld.

Erkenning van non-formeel leren in een MOOC


Op 6 juni publiceerde de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een verkenning naar MOOC’s en online HO. In deze verkenning formuleert de NVAO haar standpunt over het erkennen van non-formeel leren in een MOOC door een reguliere instelling voor hoger onderwijs. Ria Jacobi heeft hierover een blog geschreven. Toevallig was ik eerder die week aanwezig bij een expertworkshop over hetzelfde onderwerp, georganiseerd door het Joint Research Centre van het Institute for Prospective Technological Studies (IPTS) in Sevilla. Deze workshop was de eerste in een serie van vier over “strategies for openness in higher education”. Het doel van deze workshop was tweeledig:

  1. Verkennen van dimensies van openheid die later in een raamwerk voor openheid in HO gebruikt kunnen worden
  2. Verzamelen en bediscussiëren van huidige strategie en praktijk voor erkennen van leerprestaties via open education

In deze blog gaat het over het tweede doel. Het was jammer dat het NVAO-rapport er nog niet was omdat we dat dan in de discussies hadden kunnen meenemen.
In de workshop is verkend aan welke voorwaarden een MOOC zou moeten voldoen om een waarde te hebben voor de arbeidsmarkt en zijn scenario’s bekeken voor erkenning van een MOOC in formeel hoger onderwijs. Bij dat laatste is scenario 1 die de NVAO schetst als uitgangspunt genomen (“Een student, voor een bachelor of master ingeschreven aan een universiteit of hogeschool in Nederland of Vlaanderen, dient bij die opleiding een verzoekschrift in van het type “vrijstelling” of “extern onderwijs” op basis van online onderwijs uit het aanbod van een andere instelling. Het verzoek kan ook beoordeling van EVC/EVK betreffen.”) en is met name de mogelijke waarde van ECTS in dat kader bekeken.
Voor erkenning van een MOOC werden drie zaken uiteindelijk van belang gevonden:

  1. Voldoende vertrouwen in de identificatie en authenticatie van de aanvrager bij het volgen van de MOOC
  2. De vorm van assessment
  3. Aanwezigheid van een adequate beschrijving van de MOOC in termen van leerdoelen, omvang, niveau et cetera.
Ten aanzien van punt 3 werd gewezen op de ECTS-guide. Deze guide bevat (p. 28) een aanbeveling voor een beschrijving van een te accrediteren/beoordelen cursus. Deze kan voor het grootste deel ook worden gebruikt voor beschrijving van een MOOC. De guide wordt momenteel gereviseerd. Bij die revisie zullen onder meer aanpassingen aan nieuwe ontwikkelingen worden doorgevoerd.
Het volgende flowdiagram geeft een overzicht van stappen bij het erkennen van een MOOC. De ID-check en check op aanwezigheid van een assessment is een administratieve kwestie; de overige activiteiten moet door de staf worden uitgevoerd.

Enkele uitspraken die daarnaast werden gemaakt tijdens de discussies:

  • Erkenning zou gebaat zijn met meer vertrouwen in elkaars kwaliteiten, zowel binnen als tussen instellingen
  • In hoeverre gaat vervanging van formele degrees door MOOC-gebaseerd leren en certificering als ingang naar de arbeidsmarkt plaatsvinden? En gaat dit plaatsvinden in alle kennisdomeinen of alleen in kennisdomeinen waar de vraag groter is dan het aanbod (zoals IT)? Een criterium hier is ook domeinen waar de autonomie en het curriculum van een kennisinstelling belangrijk is (zoals het medische domein) en domeinen waar betrokkenheid van andere partijen een winst kan opleveren (zoals IT waar aanbod van geschoolde IT-ers kleiner is dan de vraag). In dat laatste geval: in hoeverre vormt dit een bedreiging voor formele instellingen binnen Europa?

 

Credits voor een MOOC: soms lastig

Tijdens het schrijven van een artikel voor het trendrapport Open Education 2014 attendeerde Esther Hoorn van de Rijksuniversiteit Groningen me op een passage uit de Terms of Use van Coursera:

You may not take any Online Course offered by Coursera or use any Statement of Accomplishment as part of any tuition-based or for-credit certification or program for any college, university, or other academic institution without the express written permission from Coursera. Such use of an Online Course or Statement of Accomplishment is a violation of these Terms of Use.

Deze voorwaarde betekent dat credits verlenen voor een MOOC van Coursera alleen toegestaan is als Coursera hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven. Onduidelijk is of aan deze toestemming ook kosten zijn verbonden. In het licht van wat minister Bussemaker zojuist in DWDD heeft laten horen (credits kunnen krijgen door het volgen van een MOOC) verdient deze passage uit de Terms of Use op zijn minst enige bestudering. Een snelle check van de voorwaarden bij andere MOOC-platformen (Udacity, EdX, Iversity en Futurelearn) leerde me dat een dergelijke passage bij hen niet voorkomt. Bij OpenUpEd is er altijd een bewijs van deelname. Bij 80% van de daar aangeboden MOOC’s bestaat de (betaalde) mogelijkheid om een  certificaat te verkrijgen dat erkend wordt in een opleiding van de universiteit die de MOOC aanbiedt. Via Marja Verstelle van de Universiteit Leiden kwam de volgende procedure om ECTS-punten te verdienen bij sommige MOOC’s van Iversity:

Je krijgt de ECTS niet voor activiteiten in de MOOC zelf maar voor het afleggen van het tentamen op een fysieke locatie in Duitsland op een specifiek tijdstip. Samengevat: je moet een examen afleggen op 1 van 5 locaties op 1 datum (29 jan) gedurende x uur, daarvoor betaal je 129 euro. Je behaalde resultaten in de MOOC geven geen extra credits.

(Zie ook een eerdere blogpost die ik hierover schreef).
 

OER en assessment en certificering van open leren


Na drie jaar opbouwen is vorige week de OER University van start gegaan. In dit initiatief werken universiteiten wereldwijd samen om een programma aan te bieden dat kan leiden tot formele erkenning. De leermaterialen zijn als OER vrij beschikbaar, maar voor de services (zoals certificering) moet wel worden betaald, zij het gereduceerde prijzen ten opzichte van reguliere studenten. Bij het initiatief zijn 37 organisaties betrokken, waaronder Athabasca University (Canada), University of Southern Queensland, Otago Polytechnic (Nieuw Zeeland), de Open Universiteit van Catalonië, maar ook donors en sponsors als de Hewlett Foundation en UNESCO.
In de kern heeft de OERu een verzameling gedeelde services, waarvan sommige om niet en sommige tegen een prijs worden aangeboden:

Door het default aanbieden van assessment en certificering en het kunnen behalen van een Bachelor of Mastergraad werd dit initiatief bij de lancering beschouwd als een alternatief naast de momenteel aangeboden MOOC’s. Zie bijvoorbeeld hier. Bij de lancering van het initiatief verscheen ook een studie van de Commonwealth of Learning “Report on the Assessment and Accreditation of Learners using OER“. Uit het voorwoord:

This report shares the findings and lessons learned from an investigation into the economics of disaggregated models for assessing and accrediting informal learners, with particular attention to the OER University (OERu) consortium. It also relies on data from a small-scale survey conducted by two of the authors on perceptions, practices and policies relating to openness in assessment and accreditation in post-secondary institutions (Murphy & Witthaus, 2012). These investigations include the perceptions of stakeholders in post-secondary education towards the OERu concept, combined with a look at economic models for universities to consider in implementing OER assessment and accreditation policies.

Door gebruik van OER wordt unbundling van assessment en certificering van onderwijs en ondersteuning beter mogelijk dan met gesloten materiaal, omdat het recht op aanpassen van het materiaal aan lokale jurisdicties en verschillende instellingen beter mogelijk wordt dan met materiaal dat door copyright beschermd is.
Erkennen van credits van elders wordt bemoeilijkt door gebrek aan standaardisatie over grenzen heen. In deze zin is het ECTS systeem erg waardevol binnen Europa. Echter, een instellingsbeleid voor het erkennen van credits elders of (breder) een beleid op  EVC is een nodige voorwaarde om dit van de grond te krijgen.
De grootste uitdaging om op OER gebaseerd onderwijs inclusief certificering gerealiseerd te krijgen is betrokkenheid en wil van de staf, zowel voor ondersteuning van activiteiten hierin als voor herontwerp van op OER gebaseerde cursussen. De potentiële voordelen zijn lage kosten voor het toegang en voor het materiaal, betere zichtbaarheid van de instelling en de mogelijkheden voor aanpassen van de content aan de lokale eisen. Op zich zijn dit bekende gegevens, maar deze studie bevestigt het weer eens.
De studie heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat aanbieden van open cursussen zou leiden tot een toe- of afname in registraties voor niet-open opleidingen of cursussen.
Het rapport geeft inzicht in het economische model achter de OERu en bevat ook de resultaten van een survey afgenomen bij de participerende instellingen van de OERu. Uit deze survey zijn de volgende resultaten vermeldenswaard:

  • De meest genoemde redenen van de aangesloten instellingen om te participeren in OERu is de zichtbaarheid in een internationaal netwerk van certificerende instellingen en filantropie (vergroten van toegang tot kwalitatief goed hoger onderwijs voor lerenden die anders geen toegang zouden hebben vanwege financiële argumenten).
  • Methoden om credits te geven voor elders uitgevoerde leeractiviteiten zijn examens onder toezicht, testen, “challenge for credit” en procedures om te komen tot erkenning van eerder verworven kennis en competenties (EVC).
  • EVC op basis van een portfolio (90%), cursusgebaseerd portfolio (90%) en geautomatiseerd online assessment (66%) worden beschouwd als de meest waarschijnlijke methoden in de toekomst voor formeel assessment van leerresultaten van open cursussen, leidend tot certificering.
  • EVC procedures kosten 33% tot 68% van de kosten voor een reguliere assessment en certificering (gemeten bij 10 instellingen)

Het rapport bevat enkele scenariostudies naar hergebruik en remix bij unbundling van onderwijs, assessment en certificering van op OER gebaseerd leren, waarbij de beleidsimplicaties voor instellingen worden uitgewerkt. Deze scenario’s lopen van het door één instelling aanbieden van een open cursus parallel aan het reguliere aanbod, aanbieden van assessment voor een open cursus van elders tot aanbieden van assessment voor een open cursus, waarbij ook de assessment van de instelling die de open cursus aanbiedt wordt hergebruikt.
Concluderend: het rapport bundelt een veelheid aan informatie, nuttig voor iedereen die overweegt credits te gaan verlenen op resultaten van open leren.

ECTS credits voor MOOC's

Donderdag berichtte het commerciële Duitse MOOC-platform Iversity via hun blog dat er voor twee cursussen die door hen worden aangeboden ook ECTS-credits verdiend kunnen worden. Letterlijk stond er:

Good news for all MOOC students on iversity: From now on, participants can obtain ECTS credits in two of our courses – and more will follow. If you’re enrolled and pass the exam at the end of the course, the professors will issue a certificate that your home university will recognize – all over Europe!

Dat lijkt op het eerste gezicht niet minder dan een kleine revolutie: gratis MOOC’s volgen en dan ook nog credits krijgen die dan overal in Europa erkend worden: zou dit de “disruptive innovation” zijn van de MOOC’s die ons al enige tijd te wachten zou staan? Even verder zoeken naar meer informatie leerde me echter dat de werkelijkheid iets minder prozaïsch is dan een eerste lezing van het blogbericht suggereert.

  • Op de website van de EU staat het volgende over erkenning van ECTS credits door instellingen voor hoger onderwijs: “Although ECTS can help recognition of a student’s studies between different institutions and national education systems, higher education providers are autonomous institutions. The final decisions are the responsibility of the relevant authorities: professors involved in student exchanges, university admission officers, recognition advisory centres (ENIC-NARIC), ministry officials or employers.”. Ofwel: de stellige bewering dat de ECTS-credits die met de MOOC’s verdiend kunnen worden erkend zullen worden door je eigen universiteit behoeft enige nuancering. In de comments bij het blogbericht wordt deze nuancering, op vraag van een lezer, ook al aangebracht door Iversity zelf.
  • Doorklikken naar de beide cursussen leert, dat de ECTS-credits pas verdiend kunnen worden als je een offline examen aflegt op de betreffende instelling. Dat is voorstelbaar, mede omdat ik denk dat acceptatie van de credits door andere universiteiten en hogescholen toch minimaal een examen onder gecontroleerde omstandigheden vereist.
  • Of er aan het behalen van een ECTS-certificaat ook kosten zijn verbonden en zo ja, hoe hoog die kosten dan zijn, wordt nergens duidelijk gemaakt. Navraag hiernaar heeft tot op heden geen reactie opgeleverd. Update 23-9: Ik heb het volgende antwoord gekregen over de kosten: “The course is totally free of charge. However, if you choose to take the proctored exam, it will be subject to a processing fee in order to cover the costs of the examination.”

Ondanks deze nuanceringen en onduidelijkheid over de kosten een mooie nieuwe ontwikkeling. Ik ben ook erg benieuwd naar de effecten van deze ontwikkeling. Omdat de betreffende cursussen Duitstalig zijn, zullen Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland waarschijnlijk het meeste merken van eventuele effecten.

MOOC's en credit: docent- en instellingsview

In een vorige post heb ik het vraagstuk van erkennen van een MOOC vanuit een studentview beschreven. In deze post wil ik enkele beschouwingen maken bij overwegingen voor docenten of instellingen voor hoger onderwijs om al dan niet over te gaan tot erkenning van een MOOC in een regulier programma.
In de discussie op de Linkedingroep van de SIG OER werd gewezen op (voor het HBO) tamelijk stringente kwaliteitssystemen die een dergelijke erkenning in de weg zouden staan. De kwaliteit van het aanbod is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de instelling, zowel bij HBO als bij WO. Dat wil niet zeggen dat de kwaliteit van MOOC’s per definitie onder de maat zou zijn. Maar om die genoemde kwaliteitsverantwoordelijkheid invulling te kunnen geven, gecombineerd met de onzekerheid en onbekendheid onder studenten over de (on)mogelijkheden van een MOOC, zijn de volgende zaken wel van belang:

  • Het aanbod van MOOC’s groeit dagelijks. Om te voorkomen dat iedere willekeurige MOOC door studenten zouden kunnen worden ingebracht als alternatief voor een regulier vak en een docent voor de taak staat deze MOOC te moeten beoordelen op haar merites, zou een “White list” met toegestane MOOC’s vooraf kunnen worden opgesteld.
  • Opstellen van zo’n White List vergt veel investering van docent en instelling. Het is te vergelijken met de keuze voor een standaardboek als bron bij een vak. Daarbij spelen zaken als gewenste niveau en de mate van overlap met andere vakken een rol. Je komt daar alleen achter door ofwel een MOOC in haar geheel te volgen ofwel af te gaan op oordelen van peers. Het argument “bron = Ivy League, dus met de kwaliteit zit het wel goed” is onvoldoende. Immers: deze universiteiten hebben een naam op excellente research, niet op excellent onderwijs. Daarnaast komen steeds meer MOOC’s van andere dan Ivy League universiteiten. En de mate van overlap met andere vakken is onafhankelijk van de bron van een MOOC.
  • Juist vanwege de te maken investering wil je een grote mate van zekerheid hebben dat de betreffende MOOC niet slechts éénmaal wordt gegeven, maar dat het in de bekeken vorm langer aangeboden wordt.
  • Een minimum eis voor erkenning is ook de mate van zekerheid dat het behaalde certificaat op een eerlijke wijze is behaald. Een “proctored exam” is daarvoor noodzakelijk. Dat kun je als instelling zelf organiseren of je maakt afspraken met andere instellingen om dat voor je te verzorgen (maar beide opties zijn een investering).

De beschreven inspanningen kunnen verdeeld worden over alle instellingen voor hoger onderwijs door de resultaten van de evaluaties van MOOC’s te delen onder instellingen. Het raamwerk dat Gráinne Conole heeft opgesteld voor de beschrijving van een MOOC zou hierbij een rol kunnen spelen. Dit zou moeten worden aangevuld met een beschrijving in kernwoorden van de inhoud, zodat voor iedereen duidelijk is welke onderwerpen wel of niet behandeld worden. Het mooiste zou het zijn als die kernwoorden uit een thesaurus komen. Het onderwijsbegrippenkader, dat momenteel door Edustandaard wordt opgesteld, zou hiervoor gebruikt kunnen worden. Dat is echter nog wel werk in uitvoering. Met name voor het hoger onderwijs is daar nog niet veel voor gebeurd.

MOOC's en credit: studentview

Op de Linkedingroep van de SIG OER is een discussie gaande over erkennen van MOOC’s voor een regulier programma. De aanleiding was een vraag of een MOOC-certificaat kon meetellen voor professionaliseringspunten. Hoewel die aanleiding dus buiten een regulier curriculum lag, gingen de reacties in op al dan niet erkennen van een MOOC in een regulier programma en aan welke eisen dan voldaan zouden moeten worden. Ik wil in twee blogposts wat zaken hieromtrent op een rijtje proberen te zetten. In deze post behandel ik het vanuit een studentperspectief, in een volgende vanuit een docent- en instellingsperspectief. Ik beperk me daarbij tot de erkenning van MOOC’s voor reguliere studenten (dus niet in de context van een leven lang leren).
Eén van de redenen waarom instellingen voor hoger onderwijs nadenken over hoe om te gaan met MOOC’s is het hierboven geschetste vraagstuk: hoe moeten we reageren als een student om vrijstelling gaat vragen omdat hij/zij een MOOC heeft gevolgd en daar ook een certificaat voor heeft behaald? Deze vraagstelling gaat uit van de veronderstelling dat studenten uit zichzelf op zoek gaan naar alternatieven voor vakken die ze volgen bij hun opleiding en op die wijze ook op MOOC’s kunnen stuiten. Maar hoe reëel is deze veronderstelling?
In juni heeft Suzanne de Kort, als onderdeel van haar stage bij Wikiwijs, een onderzoek gedaan onder studenten hbo en wo over hun bekendheid met en gebruik van vrij beschikbare leermaterialen (in de survey hebben we dat “aanvullend digitaal leermateriaal” genoemd). Naast enkele kwalitatieve interviews heeft ze ook een survey gehouden. Deze had een response van ruim 180 inzendingen, redelijk gelijkelijk verdeeld over hbo en wo. Hoewel de data analyses (o.a. naar significantie) nog moeten plaatsvinden zijn er al wel op basis van puur frequenties enkele opvallende resultaten te melden.
Op de vraag “waarom zou je niet op zoek gaan naar aanvullend digitaal leermateriaal op internet?” kon een deelnemer meerdere antwoorden kiezen. In de 168 responses bij deze vraag waren de drie meest genoemde redenen:

  • Ik twijfel of de informatie betrouwbaar is (62%)
  • Door de hoeveelheid informatie op het internet raak ik het overzicht kwijt (39%)
  • Ik weet niet of ik het juiste leermateriaal uitkies (35%)

De survey bevatte ook twee vragen naar resp. de bekendheid met MOOC’s en de ervaring ermee. Op de vraag “Het afgelopen jaar zijn Massive Open Online Courses (afgekort tot MOOC, gratis cursussen op het internet van veelal gerenommeerde Amerikaanse universiteiten als Stanford, Harvard en MIT) sterk in opkomst. Ben je bekend met deze ontwikkeling?” antwoordde 80% van de 159 respondees “Nee”. Van degenen die wel bekend waren met dit fenomeen gaven 7 personen aan dat ze wel eens een MOOC deels hadden gevolgd en slechts één gaf aan ook het examen gedaan te hebben, overigens zonder een certificaat te hebben behaald.
De resultaten van deze vragen geven volgens mij aan:

  • Studenten zijn minder geneigd dan we misschien denken (hopen?) om op zoek te gaan naar aanvullend leermateriaal. Een enquete in de UK waarover ik eerder blogde gaf een soortgelijk resultaat. Hier ligt met name een rol voor docenten om bij hun vak expliciet aan te geven welke bronnen (inclusief MOOC’s) wel en welke niet de moeite waard zijn. Zeker in de Bacherlorfase mag je van studenten nog niet verwachten dat ze hiertoe in staat zijn. Ze missen immers het overzicht over hun vakgebied (daarom zijn ze nog geen Bachelor). De docent als curator dus!
  • Gegeven de onbekendheid met MOOC’s onder studenten hoeven we in de nabije toekomst nog niet te verwachten dat er massaal verzoeken zullen komen voor erkenning van MOOC’s.

Concluderend: hoewel het zeker verstandig is als instelling te anticiperen op verzoeken voor credits voor MOOC’s zullen we ook, als we het een goede ontwikkeling zouden vinden dat studenten dergelijk gedrag gaan vertonen, werk moeten maken van het kweken van besef bij studenten van het bestaan van dergelijke vrij beschikbare materialen en de potentiële mogelijkheden voor hen.