Gedwongen door de coronavirus pandemie is de afgelopen weken wereldwijd door velen keihard gewerkt om het mogelijk te maken onderwijs op afstand online aan te bieden. Websites met tips over tools, didactiek, ondersteuning voor ouders en good practices schoten als paddestoelen uit de grond, zowel op instellingsniveau als landelijk en mondiaal. In Nederland startte SURF een Vraagbaak online onderwijs en Kennisnet de website Les op afstand voor PO, VO en MBO en publiceerde UNESCO een website met tien tips voor leren op afstand. Open Educational Resources (OER) en (Massive) Open Online Courses ((M)OOC’s) worden als vrij toegankelijk beschikbaar digitaal leermateriaal ingezet, naast commercieel digitaal leermateriaal dat door diverse uitgevers gedurende deze crisis vrij toegankelijk wordt gemaakt. Zelf kreeg ik diverse vragen over vindplaatsen voor OER (waarbij ik als antwoord verwees naar de toolkit op mijn website) en (M)OOC’s (waarbij voor mij de portal Class Central met stip op 1 staat als startpunt voor zoeken). Een idee om colleges, zelf thuis opgenomen met een webcam, vrij toegankelijk beschikbaar te stellen leidde tot de website Quarantaine colleges. Op het moment van schrijven van deze post stonden 16 videos van colleges online, in tijd variërend van 7 minuten tot bijna 1,5 uur.
Maar er komen ook diverse pijnpunten naar boven:
- een dreigende vergroting van de tweedeling in de maatschappij tussen leerlingen en studenten die in een thuissituatie goed ondersteund kunnen worden (voldoende IT-apparatuur beschikbaar en een omgeving die het leerproces kan ondersteunen) en degenen waar dat minder goed geregeld is;
- docenten die een (didactische) aanpak van een face-2-face situatie 1-op-1 vertalen naar een online situatie (colleges, zelfde soort summatieve toetsing, verwachtingen van zelfde soort gedrag bij studenten online als die ze bij face-2-face onderwijs vertonen);
- praktijkonderwijs is lastig om volledig online te geven;
- De snelheid waarmee adoptie van de tools plaatsvindt en waarmee online brengen van digitale bronnen gebeurt gaat soms ten koste van aandacht privacy (AVG en de noodzaak voor verwerkersovereenkomsten met leveranciers van de tools) en auteursrechten die op bronnen kunnen rusten.
Daarnaast spelen ook gevoelens van angst voor de ziekte zelf en de onzekerheid over hoelang dit gaat duren en welke consequenties dit mogelijk economisch kan hebben een rol. Gevoelens die ongetwijfeld hun weerslag hebben op de onderwijs- en leerprocessen en de mentale weerbaarheid van docenten en studenten.
Mag hier desondanks gesproken worden over een adoptie van open online onderwijs en OER? Daar heb ik twijfels over. Inderdaad, voor velen zal deze gedwongen transitie naar volledig online de eerste ervaringen zijn met deze vorm van onderwijs en met OER. Dit zal met name gelden voor wat Rogers (2003) aanduidt als de Early en Late majority van docenten. Er is simpelweg geen alternatief beschikbaar, dus iedereen zal moeten roeien met de riemen die het heeft. Hergebruik van vrij toegankelijke bronnen (al dan niet met rechten van aanpassing onder voorwaarden die door de open licentie worden voorgeschreven) zal ongetwijfeld een grote groei kennen. Docenten en studenten zullen met name de snelle beschikbaarheid van deze bronnen als toegevoegde waarde in de huidige context ervaren.
Blijvende adoptie
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze ervaringen in een post-corona tijdperk beklijven en leiden tot een blijvende vergroting van adoptie van OER? De sleutel hiervoor ligt in het bepalen van welke toegevoegde waarde docenten in een meer genormaliseerde situatie zullen ervaren bij een dergelijke adoptie. Uit diverse onderzoeken (waaronder mijn eigen onderzoek in (Schuwer & Janssen, 2018)) is al bekend dat, naast snelle beschikbaarheid, toegevoegde waarde op diverse vlakken wordt ervaren:
- Institutionele voordelen (zoals marketing en exposure door open publiceren van bronnen, het bereiken van nieuwe doelgroepen (bijvoorbeeld professionals in de beroepsbevolking));
- Financiële voordelen (bronnen die duur zijn om te maken (bv. MOOC’s) worden hergebruikt);
- Educatieve voordelen (zoals het vermogen om blended learning beter te ondersteunen (met flipped classroom als meest genoemde vorm), efficiëntie in het creëren van leermateriaal door hergebruik van bestaande bronnen, beter kunnen omgaan met diversiteit, het verbeteren van de kwaliteit van het leermateriaal (bijvoorbeeld door peer feedback op gedeelde materialen of in vakcommunities gezamenlijk ontwikkelen van materialen), en ultimo daardoor verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs);
- Persoonlijke voordelen (zoals erkenning, idealistische motieven en tegenwicht voor commerciële uitgevers).
Uit diezelfde onderzoeken wordt ook duidelijk dat er een infrastructuur (zowel technisch als organisatorisch) nodig is om de drempels voor adoptie van OER zo laag mogelijk te maken:
- Een technische infrastructuur moet ervoor zorgen dat open bronnen eenvoudig te delen en te vinden zijn, dat bronnen in een format beschikbaar zijn die aanpassing mogelijk maken (door bijvoorbeeld niet alleen een bron te publiceren in een format dat voor gebruik handig is, maar ook in een format dat aanpassing mogelijk maakt). Op diverse plekken wordt al eraan gewerkt om die infrastructuur te realiseren (bijvoorbeeld in de zone Naar digitale (open) leermaterialen in het Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT).
- Een organisatorische infrastructuur moet ervoor zorgen dat voor docenten (de decisive change agents in deze adoptie) optimale ondersteuning (ICT, onderwijskundig en auteursrechtelijk) en een veilige experimenteeromgeving beschikbaar is. Een dergelijke infrastructuur kan worden geborgd door een instellingsbeleid op dit punt. De UNESCO publicatie Guidelines on the Development of Open Educational Resources Policies levert handvatten om een dergelijk beleid te formuleren.
Deze periode maakt ook duidelijk dat toegang tot voldoende geëquipeerde ICT voor een grote groep lerenden in Nederland niet voldoende gerealiseerd is. Wellicht is dat minder een probleem in een genormaliseerde situatie, maar deze beperktere toegang, veelal vanwege financiële motieven, strekt zich ook uit naar toegang tot leermaterialen. De financiële voordelen van gebruik van open leermaterialen worden daarmee niet alleen ervaren door de instelling die ze adopteren, maar ook door de lerenden.
Docenten ervaren in deze periode ook aan den lijve dat online afstandsonderwijs een andere tak van sport is dan face-2-face. Het vereist een ander ontwerp en andere didactische werkvormen dan in een face-2-face situatie mogelijk is. Het is daarom niet verwonderlijk dat veel van de hulpbronnen die nu snel online zijn gebracht handvatten geven om hierin eerste stappen te zetten. Daar waar in deze periode ruimte is om deze ervaringen goed te ondersteunen en uit te bouwen door docenten duidelijk te maken dat een aantal voordelen van deze veranderingen ook in een genormaliseerde situatie kunnen gelden, zal dat ongetwijfeld bijdragen aan blijvende adoptie. Die ruimte moet er niet alleen in tijd zijn, maar ook mentaal. Die mentale ruimte kan door de eerder genoemde angst en onzekerheid die deze periode met zich meebrengt beperkt zijn, maar het is de moeite waard alert te zijn op deze kansen. Adoptie van OER, of breder, adoptie van opener vormen van onderwijs maakt bijvoorbeeld vormen van onderwijs beter mogelijk met kenmerken als student agency en alternatieve vormen van toetsing (non-disposable assignment). Deze vormen staan bekend onder de parapluterm Open Pedagogy. De SURF Special Interest Groep Open Education heeft hier eind vorig jaar een publicatie over uitgebracht met meer informatie.
Welke ervaringen die nu worden opgedaan met gebruik van OER zullen beklijven? Zullen docenten blijvend hun colleges opnemen met hun eigen webcam en die opnamen delen en welke toegevoegde waarde wordt daarvan dan ervaren? Zullen de ervaringen juist leiden tot een grotere aversie tegen online onderwijs of tot meer bewustzijn dat de mix van online en face-2-face door inzet van OER voordelen kan bieden waar men zich tot nu toe nooit bewust van was? Zal dit alles leiden tot een grotere vraag naar ondersteuning en zijn instellingen daarop voorbereid? Kunnen we studenten een grotere rol geven in de adoptie van OER, bijvoorbeeld door zicht te krijgen op de bronnen die zij verzamelen? Zoeken docenten elkaar nu ook virtueel op en kan dat een kiem zijn voor een vakcommunity waarin maken, delen en hergebruiken van OER een rol heeft? De tijd zal het leren, maar door nu alert te zijn op kansen en daarnaar te handelen kan op een opener toekomst worden voorgesorteerd.
Referenties
Rogers, E. M. (2003). Diffusion of innovations (5th ed.). New York, NY: Free Press
Schuwer, R., & Janssen, B. (2018). Adoption of Sharing and Reuse of Open Resources by Educators in Higher Education Institutions in the Netherlands: A Qualitative Research of Practices, Motives, and Conditions. The International Review of Research in Open and Distributed Learning, 19(3). https://doi.org/10.19173/irrodl.v19i3.3390