Boegbeeldproject hbo verpleegkunde en infrastructuur


Eind vorig jaar lanceerde (inmiddels demissionair) minister Bussemaker twee boegbeeldprojecten. Het doel van deze projecten is ervaring op te doen met instellingsoverstijgend open delen van leermaterialen. In het wo houden de 4 TU’s zich bezig met leermaterialen voor het vakgebied wiskunde (gestart in april, looptijd 16 maanden). In het hbo is gekozen voor delen van leermaterialen voor het vakgebied verpleegkunde (gestart in januari, looptijd 12 maanden). Bij dat laatste project zijn 5 hbo-instellingen in januari gestart, met als projecttrekker Fontys Hogeschool Mens en Gezondheid.
>> Meer informatie over de boegbeeldprojecten
In deze blog zal ik de context van het hbo-project beschrijven en de keuzes die we, met name voor de infrastructuur, in dit project hebben gemaakt. 

Context

Alle 17 hbo-instellingen die een Bachelor Verpleegkunde aanbieden, zijn verenigd onder de vlag van het LOOV: Landelijk Overleg Opleidingen Verpleegkunde. In 2016 presenteerden ze een plan voor een gezamenlijk curriculum, Bachelor Nursing 2020 (BN2020). Dat betekent dat op kernbegrippen, thema’s en globale leerdoelen de 17 hogescholen uniform zijn. Wel kan iedere hogeschool eigen accenten aanbrengen en variëren in onderwijsvormen.
Een dergelijke context maakt potentieel instellingsoverstijgend delen van leermaterialen kansrijk. Immers, door de afspraken in BN2020 spreekt iedere opleiding dezelfde taal en kunnen leermaterialen van elders daardoor beter inzetbaar zijn op verschillende plekken. Mede daarom heeft de Vereniging Hogescholen deze opleiding naar voren geschoven voor het boegbeeldproject. Naast Fontys participeren ook Hogeschool Zuyd, Saxion, Hogeschool Rotterdam en de HAN in dit project.

Aanpak

Mede op basis van ervaringen die over Wikiwijs zijn gerapporteerd, zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  1. Om gedeelde leermaterialen daadwerkelijk hergebruikt te laten worden is vertrouwen nodig bij docenten over de kwaliteit van het leermateriaal
  2. De kwaliteit van het leermateriaal moet na publicatie zichtbaar en herkenbaar zijn
  3. Om de leermaterialen actueel te houden en te leren van ervaringen ermee is een actieve vakcommunity nodig.

Tot nu toe hebben we binnen het project vooral gewerkt aan uitgangspunten 1 en 2. Er is een kwaliteitsmodel opgesteld waarin de eisen zijn geformuleerd waar goed leermateriaal voor hen aan moet voldoen. Dit model kan ook dienen als handvat voor docenten die een beeld willen krijgen van wat door de opleiding goed leermateriaal wordt genoemd. De eisen betreffen vakinhoudelijke kwaliteit, didactische kwaliteit, beschrijvende gegevens (metadata), vormgeving, taal(gebruik) en copyright.
Momenteel worden bestaande bronnen bij ieder van de vijf hogescholen langs dit model gelegd. Wanneer de materialen voldoen worden ze beschreven en gedeeld op een gemeenschappelijk platform. Deze materialen hoeven niet per se afkomstig te zijn van hen zelf. Bijvoorbeeld Youtube bevat veel geschikte leermaterialen die alleen adequaat moeten worden beschreven om daardoor beter vindbaar te zijn. In die zin vormen de docenten een curator rol omdat ze hierdoor op basis van het kwaliteitsmodel het kaf van het koren scheiden.
Wat betreft de infrastructuur is ervoor gekozen om gebruik te maken van wat er al aan beschikbare componenten bestaat in Nederland. De onderstaande figuur geeft een totaaloverzicht (erop klikken geeft een groot formaat)


De door het project tot nu gebruikte elementen zijn:

  • Edurep Delen: voor het beschrijven van geschikte materialen die al in diverse bronnen aanwezig zijn en uploaden van nieuwe materialen in de eigen database van Wikiwijs
  • NL-LOM als standaard voor metadateren
  • Een volgens assemble-to-order procedure gecreëerde startpagina van waaruit de leermaterialen vanuit diverse filters kan worden gezocht. De snelle en deskundige hulp van Linda le Grand van Kennisnet is hierbij van onschatbare waarde.
  • Zoeken maakt gebruik van de door Edurep verzamelde metadata.

Uit de figuur is verder te lezen dat we de keurmerkfunctie van Wikiwijs willen gaan gebruiken om de leermaterialen die aan het kwaliteitsmodel voldoen zichtbaar te maken. Dat gaat gebeuren door het toevoegen van een nog te maken icoontje aan het materiaal. Wanneer een gebruiker dat materiaal in de zoekresultaten krijgt kan hij/zij op dat icoontje klikken, waarna het kwaliteitsmodel dat gebruikt wordt zichtbaar wordt. Door die transparantie hopen we te bereiken dat er vertrouwen ontstaat in de kwaliteit van het leermateriaal en daarmee hergebruik positief wordt beïnvloed. Daarnaast willen we stimuleren dat gebruikers de leermaterialen gaan beoordelen, gebruikmakend van de mogelijkheden die Wikiwijs hiervoor biedt (sterren rating en maken van een review).

Hoe verder?

In de komende weken zullen we ervaring gaan opdoen met deze infrastructuur. Er zullen leermaterialen gedeeld worden en docenten bekend gemaakt worden met deze leermaterialen. Ze zullen geactiveerd worden ook zelf te gaan delen en hergebruiken. Tevens zullen keurmerken aan de materialen worden toegevoegd. Er zal een start gemaakt worden met een vakcommunity rondom die leermaterialen, waarschijnlijk startend met de meest actieve docenten. Verder zullen vocabulaires voor de bij verpleegkunde gebruikte terminologie worden opgesteld en als standaard worden aangemeld bij Edustandaard. Vanuit SURF zijn daar al acties in ondernomen.
In de huidige infrastructuur in Nederland ontbreekt nog een ondersteunend platform voor vakcommunities. Ik zie daarin een taak voor SURF. Hopelijk zal de komende ronde van de stimuleringsregeling open en online onderwijs, pijler open leermaterialen, met een focus op vakcommunities, zorgen voor ontwikkeling van een dergelijk platform, zodat de online activiteiten van een dergelijke community adequaat kunnen worden ondersteund.

Hbopener: naar een open hbo-curriculum

Gisteren was voor mij de “dag die je wist dat zou komen”: mijn lectorale rede waarmee ik officieel mijn benoeming tot lector Open Educational Resources bij Fontys Hogeschool ICT heb aanvaard. In meerdere opzichten is deze dag onvergetelijk voor mij geworden.
Het begon bij het eraan voorafgaande symposium. Dagvoorzitter was Ben Janssen van OpenEd Consultancy, sprekers waren emeritus hoogleraar van de UNESCO OER leerstoel Fred Mulder en Michiel van Genuchten, lid van het management team van VitalHealth Software. Met alledrie personen heb ik vele jaren samengewerkt en ik vond het mede daarom een genoegen hen op dit symposium op de bühne te hebben. Daarnaast presenteerde mijn kenniskring zich ook met eerste resultaten en ideeën van onze activiteiten: een onderzoek naar de mening van studenten naar de plannen die FHICT heeft met inzetten van een MOOC in het onderwijs resp. onderzoek dat we willen gaan doen over creatie van OER door studenten en de rol die docenten daarin zullen krijgen.
In mijn eigen rede heb ik een overzicht over het gebied van open onderwijs gegeven, heb ik betoogd waarom juist een hbo-curriculum in het algemeen en dat van FHICT in het bijzonder meer openheid zou moeten nastreven en ben ik ingegaan op de specifieke doelstellingen van mijn lectoraat en de activiteiten die ik wil gaan uitvoeren. Ik onderscheid daarbij 4 categorieën voor onderzoek:

  1. Docenten en OER zijn object van onderzoek. De activiteiten in deze categorie zullen zich primair richten op concrete vraagstukken die in de praktijk van de docent ontstaan bij gebruik en publiceren van OER en andere vormen van open onderwijs. Ervaringen ermee zullen leiden tot requirements voor hulpmiddelen die ontwikkeld kunnen worden. Onderzoek moet duidelijk maken in welke mate hindernissen ervaren worden, hoe de hulpmiddelen bijdragen aan het verkleinen van de hindernissen en (uiteindelijk) of dat inderdaad leidt tot grotere adoptie van OER. Onderzoek naar de rol van de student hierbij behoort ook tot deze categorie.
  2. Het onderwijsproces is object van onderzoek. Activiteiten in deze categorie richten zich met name op het verkrijgen van meer inzicht in hoe OER en andere vormen van open onderwijs kunnen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs bij FHICT. Meer inzicht hierin kan een positieve invloed hebben op besef van de mogelijkheden van OER en daardoor uiteindelijk een opener curriculum. Onder meer zal daarbij ook aandacht worden gegeven aan effecten op onderwijs voor specifieke doelgroepen.
  3. FHICT / Fontys is object van onderzoek. Komen tot een grotere adoptie van OER en andere vormen van open onderwijs vereisen ook organisatorische maatregelen. Processen zoals zoeken naar en aanpassen van leermaterialen zullen veranderen wanneer die leermaterialen OER zijn. Vraagstukken betreffen het optimaliseren van dergelijke processen:
    • Welke doelstellingen van FHICT en Fontys kunnen mede behaald worden door inzet van vormen van open onderwijs?
    • Wat kunnen we leren van (open) innovatieprocessen in (externe) organisaties om benutten en openbaren van open onderwijs optimaal te krijgen?
  4. Relatie onderwijsinstelling – externe organisatie is object van onderzoek. Het onderzoek dat in deze categorie valt heeft als uitgangspunt dat de externe organisatie een visie heeft op open innovatie en naar middelen zoekt om die visie te realiseren. Vraagstukken hierbij betreffen hoe vormen van open onderwijs de externe organisatie kan helpen die visie te realiseren, in samenwerking met een onderwijsinstelling en wat dit voor gevolgen heeft voor de samenwerking tussen beide organisaties.

>>> Opname van de rede
>>> Publicatie van de lectorale rede
>>> Verslagen van het symposium en de lectorale rede door Wilfred Rubens
>>> Een Storify verslag van symposium en rede door Pierre Gorissen
En helaas. Ondanks vele malen checken en herchecken, ook door anderen, heb ik het eerste foutje in het boekje al ontdekt. Gelukkig niet ernstig en ik ben ook benieuwd of het iemand zal opvallen.
Tenslotte de inspiratie voor de opening van mijn rede. Ook gewoon, omdat ik het een mooi nummer vind.

MOOC research en de waarde voor het hbo

Vorige week donderdag benaderde Karel Kreijns me of ik vandaag op de MOOC researchdag van de Vereniging Onderwijs Research, divisies ICT en HO een presentatie over MOOC-onderzoek in het hbo wilde geven.
In een eerdere blogpost heb ik al eens gemijmerd over de waarde van het publiceren van een MOOC voor een hbo-instelling. Inmiddels zijn er diverse hbo’s die daadwerkelijk een MOOC hebben gepubliceerd, om redenen die in die blogpost werden genoemd en om internationale aandacht te genereren. Maar inmiddels constateer ik ook dat hergebruik van een MOOC veel meer voor de hand ligt dan produceren ervan, juist omdat de meeste hbo-instellingen een regionaal karakter hebben en veel hbo-instellingen sowieso nog geen stappen hebben gezet om hun onderwijs opener te maken. Delen van leermaterialen gebeurt wel, maar veelal binnen de muren van de instellingen, met de eigen collega´s. Publiceren van een MOOC als eerste activiteit op dit gebied is dan, ook vanwege de kosten, wellicht een brug te ver.
Dat bracht mij op de vraag hoe het hbo kan profiteren van research naar MOOC´s, met name als die research zich zou richten op vraagstukken rondom publiceren van een MOOC. Een nadere karakterisering van research op MOOC leerde me dat er grofweg twee typen research bestaan:

  • Research met MOOC als vehikel (MOOC-as-a-vehicle). Het primaire doel van die research is om MOOC’s te gebruiken om meer inzicht te krijgen in educatieve vraagstukken. De resultaten kunnen wel bijdragen aan een hogere kwaliteit MOOC’s, maar zijn ook buiten de MOOC-context bruikbaar. Een voorbeeld van dit type research is het vraagstuk van learning analytics en beïnvloeden van leergedrag. Resultaten van dit type onderzoek kunnen bijdragen aan het beter begrijpen van MOOC’s, maar dat is niet het hoofddoel.
  • Research met MOOC als onderwerp (MOOC-as-a-subject). Het doel van die research is primair het MOOC-fenomeen beter te begrijpen, met name de invloed van Massive en Open. Hierbij komen zowel educatieve vraagstukken als anderssoortige vraagstukken aan bod (zoals juridisch, financieel en productie). Resultaten van dit type onderzoek kunnen bijdragen aan meer inzicht in educatieve vraagstukken in het algemeen, maar dat is niet het hoofddoel.
Vanuit het gezichtspunt van openheid (waaronder ik zowel vrije toegang als het publiceren van de leermaterialen onder een open licentie waaronder de 5R rechten kunnen worden uitgeoefend) geeft dat het volgende raamwerk:

Hoe groener een cel, hoe beter de research aansluit bij vraagstukken rondom openheid die in het hbo leven. Voor het type research waarbij MOOC als een vehikel wordt gebruikt is er geen verschil in belang voor het hbo tussen publiceren en hergebruik.
Een analyse van de 15 papers uit de research track van de vorige week gehouden eMOOCs2015 conferentie leerde me:

  • 4 papers vielen in de categorie MOOC-as-a-vehicle (met onderwerpen als learning analytics, self-directed learning en invloed van taal op leerprestaties)
  • 11 papers vielen in de categorie MOOC-as-a-subject, publish (met onderwerpen als videoproductie, tooling en invloed van EU privacy wetgeving)
  • er waren geen papers in de categorie MOOC-as-a-subject, reuse.
Dat, en de waarnemingen die ik heb betreffende openheid in het algemeen en in het hbo in het bijzonder, brengt mij op een aantal vragen over de waarde van MOOC research voor het hbo waarop ik vooralsnog geen antwoorden heb:
  • Hoe waardevol is MOOC-as-a-subject research in isolatie voor ontwikkeling van kennis over educatie in het algemeen en de invloed van openheid op (kwaliteit van) onderwijs in het bijzonder? Dit mede omdat MOOC een slecht gedefinieerd begrip is (wat is Massive? wat is open?)
  • Hoe kan het hbo (beter) profiteren van MOOC-as-a-subject, publish research?
  • Hoe belangrijk zijn open licenties bij MOOC’s voor het hbo (vanuit de reuse gedachte)?
  • Zou OER-as-a-subject research (zowel publish als reuse) niet beter aansluiten bij de huidige behoefte binnen het hbo?
Voor “mijn” instituut (Fontys Hogeschool ICT) weet ik de antwoorden wel. Ik ben benieuwd naar de antwoorden bij andere instituten, zowel binnen Fontys als daarbuiten.