Wikiwijs, Wonderous Stories (deel 2)

Deze blog is een coproductie van Ben Janssen (OpenEd Consult) en mij.

In deel 1 hebben we de aanloop naar Wikiwijs en de fase van het opstellen van het Programmaplan Wikiwijs beschreven. In dit tweede en laatste deel beschrijven we achtereenvolgens de fase van de uitvoering van het plan, de resultaten en de lessen die we kunnen leren. We sluiten af met een verantwoording van de bronnen waarop we deze blogs hebben gebaseerd.

De uitvoering (We Can Work It Out)

Voor wat we willen zeggen, voert het te ver om in detail de uitvoering van het plan te beschrijven. We beperken ons daarom tot zaken die wij als kenmerkend voor dit project en haar context beschouwen en die in onze ogen van waarde zijn om als les te kunnen worden meegenomen in huidige en toekomstige initiatieven rond open leermaterialen. We presenteren deze punten in een willekeurige volgorde.

Allereerst de naamgeving. Hoewel Plasterk in een overleg met de Kamercommissie voor Onderwijs repte van “Verder komt er op die site, anders dan in Wikipedia, meer dan tekst: we moeten bewegend beeld aanmoedigen, en ook interactieve zaken waardoor kinderen kunnen oefenen, opdrachten kunnen invullen en meteen kunnen kijken of ze het goed hebben et cetera”, is deze nuance niet door iedereen opgepakt. Dit had in het begin van het project een negatief effect op gebruikers: ze verwachtten een Wikipedia-opzet en look-and-feel en zagen bij de lancering iets heel anders. Er werden voorstellen gedaan om de naamgeving aan te passen om reëlere verwachtingen te wekken, maar deze pogingen werden door OCW geblokkeerd. Uit mijn (Robert) geheugen: “Het idee en de naam zijn bedacht door Plasterk. Gaat niet veranderen.” In presentaties gebruikten we toen vaak de term “Wiki-gewijs”: Wikiwijs heeft niet de look-and-feel van, maar is wel gebaseerd op de gedachte achter Wikipedia: in samenwerking komen tot gedeelde kennis.

Er waren bij de publicatie van de eerste versie van Wikiwijs meer verwachtingen die een verkeerd beeld schiepen bij gebruikers. Men verwachtte alleen rechtstreekse verwijzingen naar leermateriaal in de repository van Wikiwijs en geen verwijzingen naar leermaterialen in andere collecties (de referatory-rol van Wikiwijs). Ook verwachtten velen alleen kant en klare lessen. Deze verwachtingen werden in de communicatie en contacten vanuit Wikiwijs genuanceerd. Dit heeft succes gehad, zeker nadat de release van versie 1.0 in september 2010 beschikbaar kwam. Toen nam het aantal negatieve reacties op Wikiwijs sterk af.

In de maanden voor de lancering van Wikiwijs werd duidelijk dat een aantal voor Wikiwijs cruciale zaken niet op orde waren. Allereerst bleek bij een eerste test dat de metadata harvester Edurep, die als backbone voor Wikiwijs voorzien was, onvoldoende in staat bleek de voorziene grote vraag te verwerken. Er is toen gewerkt aan het snel beschikbaar krijgen van een meer schaalbare implementatie van Edurep, die gereed was bij de lancering van Wikiwijs in december 2009.

Na de lancering van Wikiwijs bleek dat Edurep alleen metadata volgens de standaard Content Zoekprofiel herkende. Dit was een standaard voor het metadateren van leermateriaal die indertijd vigerend was voor het funderend onderwijs. Wikiwijs was echter bedoeld voor gebruik door alle onderwijssectoren. Het hoger onderwijs maakte gebruik van een andere standaard, LORElom. Daarom werd door Edustandaard, in samenwerking met Wikiwijs, gewerkt aan één landelijke standaard voor metadata voor leermaterialen, geschikt voor alle onderwijssectoren. Dit leidde in 2011 tot de standaard NL-LOM. Daarna moest Edurep worden aangepast aan deze standaard, zodat effectief vanaf 2012 het hoger onderwijs ook gebruik kon maken van Wikiwijs.

Dit bleek echter te laat, want inmiddels had bij het hoger onderwijs het idee postgevat dat “Wikiwijs is toch alleen bestemd voor PO en VO”. Op zich wel begrijpelijk omdat in de aanloop er naartoe, ook in de beleidsdocumenten van OCW, vooral die sectoren werden genoemd. Er is toen vanuit Wikiwijs contact gezocht met SURF, hetgeen uiteindelijk leidde tot de oprichting van de Special Interest Group (SIG) Open Educational Resources, eind december 2010, en een innovatieprogramma binnen SURF rond open leermaterialen. Samen met Wikiwijs en de SIG zijn toen onder meer in 2013 tien strategische workshops georganiseerd voor hogeronderwijsinstellingen. In een dergelijke maatwerk workshop van een dagdeel werd, ondersteund door kernteamleden van de SIG en SURF, gepoogd het denken over open leermaterialen verder te brengen bij de betreffende instelling, bijvoorbeeld door formuleren van een visie of een start te maken met beleidsvorming.

Uit evaluaties vanuit Wikiwijs bleek echter dat de idee om met één platform ook het hoger onderwijs te bedienen ook om andere redenen niet haalbaar bleek. Het hoger onderwijs stelde andere functionele eisen aan het platform (zoals toegang krijgen tot buitenlandse repositories met open leermaterialen die vaak de metadatastandaard Dublin Core volgden). Daarnaast waren er ook kritische geluiden te horen over de uitstraling van een gezamenlijk platform. Uitspraken als “Ik ga als universitair medewerker toch niet mijn leermaterialen delen op hetzelfde platform als kleuterleidsters” of “het platform heeft een Teletubby uiterlijk, daar willen we ons niet aan conformeren” zijn voorbeelden van dergelijke geluiden.

Om bekendheid te vergroten en gebruik van Wikiwijs te stimuleren én om feedback en inspiratie te krijgen voor de te ondernemen activiteiten binnen Wikiwijs werden per sector in 2012 zgn. “kamers” ingericht. In deze kamers werkten stakeholders uit de betreffende sector samen met projectleden van Wikiwijs. Voor het MBO bleek deze kamer erg waardevol. In het MBO maakte vooral de groene sector gebruik van Wikiwijs. Vanuit de MBO-kamer is onder meer ervoor gezorgd dat er in Wikiwijs arrangementen kwamen voor Burgerschap, maar ook dat het MBO aansluiting zou vinden bij de toen vigerende versie van de Educatieve Contentketen.

De in onze ogen grootste misrekening was de initiële beslissing om geen eisen aan kwaliteit op te leggen voor te delen leermateriaal. We hadden hiervoor twee argumenten. Allereerst pleitte het rapport Dijsselbloem voor meer afstand van de overheid tot de werkvloer van het onderwijs. Wikiwijs leek echter juist het tegenovergestelde: een van bovenaf door de overheid geïnitieerd programma. Mede hierdoor ontstond direct vanaf de start veel weerstand tegen Wikiwijs, die met name geventileerd werd in social media en door zgn. edubloggers. Regels voor kwaliteit opleggen, zo veronderstelden wij, zou die weerstand alleen maar doen toenemen.

Daarnaast ging men binnen het programma ervan uit dat docenten het beste in staat waren de kwaliteit van hun eigen te delen leermaterialen te bepalen en dat daar geen regels van bovenaf voor nodig waren. Uitkomst was echter dat er veel leermaterialen op Wikiwijs werden gepubliceerd die slechte kwaliteit hadden, zowel vakinhoudelijk als qua vorm (bijvoorbeeld veel niet-werkende weblinks in de leermaterialen). Dit had uiteraard negatieve gevolgen voor de door gebruikers gepercipieerde kwaliteit van Wikiwijs.

In contacten met docenten bleek daarnaast dat dezen vaak behoefte hadden aan een instrument dat hen hielp te bepalen of hun leermateriaal voldoende kwaliteit had. Dit leidde tot de ontwikkeling van een “minimaal kwaliteitsmodel”. In dat model werden de minimale eisen voor kwaliteit geformuleerd. Dit model kon als een afvinklijst door docenten worden gebruikt. Het is daarna onder meer door meerdere vakcommunity’s als basis gebruikt om hun opvattingen over kwaliteit in een soortgelijk model vast te leggen. Op basis van vigerende kwaliteitsmodellen is toen het keurmerkconcept geïmplementeerd in Wikiwijs. Een keurmerk is een vignet dat community’s kunnen toevoegen aan leermaterialen in Wikiwijs wanneer die voldoen aan hun kwaliteitsmodel. Door te klikken op zo’n keurmerk kreeg een gebruiker toegang tot het achterliggende kwaliteitsmodel van de community. Hiermee wordt kwaliteit van leermateriaal zichtbaar en transparant. Daarnaast kregen gebruikers ook de mogelijkheid om aan leermateriaal een waardering van 1 tot 5 sterren te geven of er een review over te schrijven. Gedurende de looptijd van het programma kende een groep van 150 leermiddelenspecialisten van Digischool (waarmee nauw werd samengewerkt tijdens het programma) sterrenwaarderingen toe aan leermateriaal.

In 2010 is, conform het Programmaplan, een eerste versie van Wikiwijs Maken opgeleverd. Met deze auteurstool kon leermaterialen gemaakt worden, waarbij het veelal ging om combineren van allerlei al bestaande bronnen. De zo ontstane resultaten werden “arrangementen” genoemd. Deze tool bleek al snel een killer app voor Wikiwijs te zijn. Dit kwam primair omdat de tool erg laagdrempelig was. Gebruikers met geen of nauwelijks ervaring met ICT waren met erg weinig ondersteuning in staat hun eigen arrangementen te maken. Meer ervaren ontwikkelaars konden ook terecht in Wikiwijs Maken voor meer complexe resultaten. Maar ook de mogelijkheid om de arrangementen eerst alleen te delen onder een door de docent te bepalen groep bleek erg aan te spreken. Hierdoor konden docenten eerst feedback verzamelen op hun arrangement of het eerst uitproberen onder hun eigen leerlingen voordat ze het vindbaar maakten voor “de wereld”. Dit tweetraps delen bleek onzekerheden te verminderen die docenten anders zouden weerhouden hun materiaal te delen. Wikiwijs Maken werd ook gebruikt als tool door studenten van de eerstegraads lerarenopleiding aan de Eindhoven School of Education. In hun opleiding was ook aandacht voor het maken van leermaterialen voor VO. De resultaten daarvan werden vanaf 2012 gepubliceerd in Wikiwijs Maken. Dit leverde een aantal mooie pareltjes op.

Parallel aan de ontwikkeling van Wikiwijs werd ook het project Open Leermiddelenbank vanuit het Innovatieplatform-VO voortgezet. Er vond regelmatig overleg plaats over toepasbaarheid van Wikiwijs als platform voor hun open leermaterialen. Het project culmineerde in 2011 uiteindelijk in de nog steeds bestaande organisatie VO-Content. Zij creëert voor vakken in het VO open doorlopende leerlijnen en publiceert die als arrangement in Wikiwijs Maken.

Bij de start van Wikiwijs was alleen publicatie onder de Creative Commons licentie CC-BY mogelijk. Deze keuze werd in het Programmaplan als volgt verwoord: “Open is het sleutelbegrip binnen Wikiwijs. Het open leermateriaal in de Wikiwijs-repository wordt daarom ontsloten met de meest liberale licentievorm: CC-by”. Een keuze die o.a. door de Groep Educatieve Uitgevers (GEU) werd toegejuicht. Docenten gaven echter aan deze licentie te liberaal te vinden. Ze hadden angst dat hun gedeelde leermateriaal gebruikt zou worden in niet-open leermaterialen; iets wat de licentie in principe mogelijk maakt. Er werd toen besloten om ook de licentie CC BY-SA mogelijk te maken. Dit bleek positief uit te werken op het aantal leermaterialen dat werd gedeeld.

Verschillende docenten gaven ook aan dat ze hun leermaterialen wel wilden delen, maar dat ze opzagen tegen het metadateren ervan. Vanuit het programma is daarom in 2010 een metadateerservice ingericht. Docenten konden hun te delen leermaterialen naar deze service sturen met informatie over doelgroep en vakgebied. De mensen achter de service leidden uit de leermaterialen de metadatawaarden af en voerden die in Wikiwijs in. Pas na goedkeuring hiervan door de betreffende docent(en) werden de leermaterialen vrijgegeven. Dit leverde uiteindelijk rond de 3000 leermaterialen op.

Op gezette tijden lanceerde het programmateam acties om docenten te stimuleren hun leermaterialen te delen. Daar zaten dan kleine beloningen aan vast, zoals boekenbonnen. Dergelijke acties leverden extra leermaterialen op, maar diverse docenten gaven aan dat ze hun materialen ook wel hadden gedeeld als de beloning er niet zou zijn. Het gaf ze alleen een laatste zetje.

Al gedurende het schrijven van het Programmaplan en gedurende de hele uitvoeringsfase waren er, naast veel positieve geluiden, ook zorgen en kritische geluiden, vooral op social media. Een voorbeeld is een opiniestuk in de Volkskrant van 13 februari 2009. Daarin stelden de auteurs dat methodes niet kunnen worden vervangen door losse materialen. Ontwikkelen van leermateriaal is een vak dat niet iedere docent evengoed beheerst. Wikiwijs is daarom een gevaarlijke ontwikkeling, volgens de auteurs van dit stuk. Hun bewering dat Plasterk de methodes wil afschaffen ten faveure van open leermateriaal konden wij echter nergens vinden. Deze en soortgelijke kritische geluiden dwong het programmateam scherp te blijven bij het maken van keuzes, maar kostte soms ook veel energie met weinig opbrengsten voor het programma.

Toen Wikiwijs startte bestond er al een website Leermiddelenplein, onder beheer van SLO. Op deze website publiceerden commerciële uitgeverijen informatie over de door hen aangeboden methoden en leermaterialen. Docenten konden zo bepalen welk aanbod het beste paste bij hun wensen. Omdat Wikiwijs de opdracht had ook gesloten materiaal vindbaar te maken werd er gezocht naar hoe beide platformen geïntegreerd konden worden. Daar werd in 2012 door OCW meer druk op gezet: opdracht werd gegeven om beide platformen samen te voegen. De gesprekken hierover verliepen erg moeizaam. Na anderhalf jaar (!) overleggen was men het eens over de naam: wikiwijsleermiddelenplein. Vanaf toen moest Wikiwijs ook zo worden genoemd in alle communicatie uitingen. Al snel na afloop van het programma Wikiwijs bleek een samenvoeging toch te lastig om te realiseren door verschillende opvattingen, onder andere over de wijze van metadateren.

De resultaten (Look What You’ve Done)

Aan het einde van het programma in 2013 waren niet alle beoogde resultaten zoals vastgelegd in de KPI’s gehaald. Gehaald waren de aantallen downloads en de beoogde waardering. Dat laatste cijfer was echter wel gebaseerd op een klein aantal daadwerkelijk aangebrachte ster-waarderingen. Het aantal uploads bleef echter achter op wat beoogd was (in 2013 een kleine 1400 in plaats van de beoogde 1800). In het eindverslag staat hierover

“In het Wikiwijsonderzoek wordt ruim aandacht besteed aan alle psychologische factoren die een rol spelen bij het delen van materiaal. Dit kan variëren van ‘ik heb veel tijd in het maken van het materiaal gestoken en krijg er niets voor terug’ tot ‘ik vind mijn materiaal niet goed genoeg om te delen met collega’s via het internet’. Overigens delen veel collega’s wel materiaal binnen de eigen sectie of instelling. Het beïnvloeden van docenten om lesmateriaal met elkaar te delen vergt zeer veel inspanning en is niet alleen afhankelijk van het programma Wikiwijs maar ook van het beleid van de school en de opvatting van de schoolleider. De uploads in Wikiwijs zijn vooral te danken omdat Wikiwijs  samenwerkingsverbanden van docenten waarbij lesmateriaal werd gemaakt, heeft gefaciliteerd.”

Het Programma Wikiwijs heeft ook veel aandacht gegeven aan professionalisering van docenten om met open leermaterialen te kunnen werken. Onder meer zijn 118 trainingen gegeven waar zo’n 2000 docenten geleerd hebben te werken met Wikiwijs en hoe men de kwaliteit van digitaal leermateriaal kan beoordelen. Ook was een Wikiwijsdossier op het platform Leraar24 gepubliceerd om docenten te helpen bij het werken met open leermateriaal.

Dertien partijen, organisaties of koepelverenigingen waaronder Pegasus Gymnasia en het Montessorionderwijs hadden ultimo 2013 in Wikiwijs een eigen keurmerk. Daarmee waren hun opvattingen over wat kwalitatief goed leermateriaal is openbaar en transparant zichtbaar.

Uit het Wikiwijs onderzoek bleek dat “mede door Wikiwijs open leermateriaal definitief op de kaart van de leermiddelenmix (is) gezet. Als men kijkt naar het gebruik van digitaal lesmateriaal in het onderwijs dan is 52% open digitaal materiaal en 48% gesloten”.

De sectorkamers zijn onvoldoende van de grond gekomen. Dit instrument om het eigenaarschap te beleggen in de onderwijssectoren had met een aantal problemen te kampen. In de onderwijssectoren hadden andere issues een hogere prioriteit en moest er continue aandacht gevraagd worden voor open leermateriaal.

Al tijdens het programma is nagedacht over continuering en verdere doorontwikkeling van Wikiwijs na 2013. Dit resulteerde erin dat Kennisnet het platform adopteerde en sinds 2013 continu doorontwikkeld heeft. Dit wordt mogelijk gemaakt door een jaarlijkse subsidie vanuit het Ministerie van OCW.

Geleerde lessen (You Can’t Always Get What You Want)

Tijdens en na afloop van het programma zijn diverse onderzoeken uitgevoerd om geleerde lessen te kunnen formuleren. Deze lessen presenteren we hier in willekeurige volgorde. Hoewel het programma al enige tijd geleden is beëindigd, zijn de lessen onzes inziens nog steeds waardevol voor initiatieven rond open leermaterialen. Een aantal van de lessen zijn nadien in onderzoeken van andere projecten en programma’s rond open leermaterialen wereldwijd ook benoemd.

Les één: Kwaliteit is belangrijk

De eerdergenoemde misrekening rond aanname van kwaliteitsbewustzijn bij docenten was een harde les: kwaliteit is key. Veel onderzoeken die, wereldwijd, inmiddels zijn verschenen illustreren dit. Bekwame docenten zijn de belangrijkste factor voor de kwaliteit van open leermaterialen. In het programma bleek dat maar een kleine groep docenten vakinhoudelijk en didactisch in staat is om zelf goed leermateriaal te maken. Dit had Plasterk in zijn brieven aan de Kamer ook al beschreven, evenals de aanname dat maken van arrangementen een lagere drempel geeft. Dit stelt eisen aan de professionalisering van docenten, liefst al bij studenten van de lerarenopleidingen.

Les twee: ‘Wisdom of the crowds’ werkt alleen als er genoeg massa is

De basisgedachte achter Wikiwijs, namelijk het benutten van de “wisdom of the crowds”, werkt alleen als er een voldoende grote kritische massa van deelnemers is. Zolang de massa niet groot genoeg is, is een tijdelijke oplossing nodig, zoals een redactie die kwaliteitsbeoordelingen uitvoert. Zodra er voldoende massa is, kan dit tijdelijke hulpmiddel worden overgedragen of uitgeschakeld. Veel initiatieven na Wikiwijs organiseren de crowd in de vorm van vakgemeenschappen, maar het blijft een uitdaging om deze gemeenschappen duurzaam actief te houden. Er is al veel onderzoek gedaan naar dit onderwerp, maar verder onderzoek en het verzamelen van best practices zijn nog steeds nodig.

Les drie: Besluitvormers (zoals schoolleiders) spelen een belangrijke rol bij het faciliteren en stimuleren van het maken, delen en gebruiken van open leermateriaal

Vanaf het begin heeft Wikiwijs zich gericht op docenten, het in beweging brengen van de massa. Om de docenten binnen hun instelling in beweging te krijgen spelen besluitvormers (zoals schoolleiders) een belangrijke rol. Dit kan door het geven van extra tijd, het scheppen van randvoorwaarden en stimuleren van het gebruik van open leermateriaal. Ook ten aanzien van het delen van materiaal speelden schoolleiders meer dan eens een belemmerende rol. Het programma had meer aandacht moeten geven aan besluitvormers opdat zij zich richten op het stimuleren en faciliteren van docenten rondom open leermateriaal. De cruciale rol van besluitvormers bij duurzame adoptie van open leermaterialen is nadien in veel onderzoeken vastgesteld.

Les vier: Te grote vrijblijvendheid om open leermateriaal te gebruiken

Wikiwijs is zo opgezet dat docenten en scholen zelf de keuze hebben om er gebruik van te maken of hun bestaande werkwijze te continueren. Deze vrijblijvendheid zorgt dat de kleine groep enthousiastelingen er direct mee aan de slag gaat. Diezelfde vrijblijvendheid maakte het echter moeilijk om de grote massa mee te krijgen die vasthouden aan hun oude vertrouwde manier van werken. En het verhindert docenten, van wie de schoolleider niet de juiste randvoorwaarden geschapen heeft, om er mee te experimenteren. Door open leermateriaal separaat neer te zetten, was het ook makkelijk voor docenten/scholen om het separaat weg te zetten en door te gaan op de oude manier. Door in programma’s meer te richten op het kunnen samenstellen en inzetten van een optimale mix van leermaterialen door docenten (en lerenden!) kan een deel van deze vrijblijvendheid worden weggenomen: als de waarde van open leermaterialen in een onderwijscontext duidelijk is voor een docent of student, dan zal het met grote waarschijnlijkheid ook deel gaan uitmaken van de mix.

Les vijf: Aanwezigheid van een technische Infrastructuur is essentieel, maar niet voldoende

Het hebben van een infrastructuur als Edurep en een nationale standaard voor metadata maakte een snelle start van het programma mogelijk. Met het platform Wikiwijs hoeven nu afzonderlijke initiatieven minder aandacht te besteden aan een technische infrastructuur, maar kunnen ze direct aan de slag met open leermaterialen. De open toegang van Wikiwijs voor delen van leermateriaal (alleen een vrij account is voldoende, beschikbaar voor iedere belangstellende) is een belangrijke factor hierbij. Dit maakt Wikiwijs tot een echt open platform. Het is echter niet voldoende voor een duurzame adoptie van open leermaterialen. De andere lessen wijzen ook op de noodzaak voor bijvoorbeeld flankerend beleid en activiteiten zoals professionalisering.

Les zes: Bottom-up en top-down moeten in evenwicht zijn

Om succesvol te zijn, moeten activiteiten voor het implementeren van een beleid voor open leermaterialen op scholen zowel enthousiasme hebben van docenten (die het werk zullen doen) als van het schoolmanagement (dat de middelen en mogelijkheden moet bieden voor docenten om activiteiten op dit gebied uit te voeren).

 

De resterende lessen richten zich op de rol van de overheid bij Wikiwijs en wat we daaruit kunnen leren. Onze analyse is gebaseerd op de theorie van de “ondernemende staat” van de Italiaans-Amerikaanse econoom Mariana Mazzucato. Zij heeft in haar onderzoek duidelijk gemaakt dat de overheid een veel grotere rol speelt bij innovaties dan vaak wordt aangenomen. Door Wikiwijs te analyseren via Mazzucato’s theorie maken we duidelijk dat de Nederlandse overheid niet slechts een facilitator is (geweest), maar een actieve innovator in het onderwijsdomein. Zonder het overheidsingrijpen van de afgelopen 15 jaren was een grootschalig, duurzaam en vrij toegankelijk platform voor open leermaterialen, zoals Wikiwijs is en verder kan uitgroeien, zeer waarschijnlijk niet ontstaan, om de simpele reden dat commerciële partijen hier geen directe winst in zien, en het de financiële kracht van de onderwijsinstellingen te boven gaat.

Les zeven: De overheid als strategische investeerder is essentieel

Al voordat de overheid het initiatief nam voor Wikiwijs was ze ondersteunend bij initiatieven voor gebruiken van open leermaterialen in het onderwijs. Deze ondersteunende houding, ook bij regelingen die na het programma Wikiwijs zijn ingevoerd, was en is cruciaal om adoptie van open leermaterialen door het onderwijs in alle sectoren te vergroten. Het verschafte de financiële middelen om eerste activiteiten met open leermaterialen bij onderwijsinstellingen, die veelal naast het reguliere werk moesten worden uitgevoerd, mogelijk te maken.

Wikiwijs is in 2009 gelanceerd op initiatief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om het gebruik en de ontwikkeling van open leermaterialen te stimuleren. De overheid financierde het Programma Wikiwijs met € 8M voor vijf jaar en zorgde voor de ontwikkeling een basisinfrastructuur waar scholen en docenten hun materiaal kunnen vinden, aanpassen en delen. Dit sluit aan bij Mazzucato’s visie dat overheden een actieve rol moeten spelen in innovatie en infrastructuurontwikkeling, zeker waar de private sector minder of niet geïnteresseerd is in projecten zonder directe winstgevendheid. Met het programma Wikiwijs heeft de overheid door haar investeringen bijgedragen aan de ontwikkeling van een infrastructuur van cloudopslag, interoperabele platforms en standaarden voor open leermaterialen die onderwijsinstellingen, docenten, studenten en anderen vrij kunnen gebruiken.

Les acht: Door Wikiwijs helpt de overheid marktfalen te overbruggen

Een tweede aspect uit Mazzucato’s visie op de rol van de overheid, is dat waar marktfalen optreedt, de overheid een belangrijke rol heeft. Commerciële educatieve uitgevers domineren de markt voor leermiddelen en hebben weinig prikkels om volledig open materiaal te ontwikkelen, of aan een programma zoals Wikiwijs deel te nemen. Door publiek gefinancierde open leermaterialen beschikbaar te stellen via Wikiwijs, wordt een alternatief geboden voor dure (gesloten) leermaterialen. Docenten en scholen worden gestimuleerd om zelf leermaterialen te ontwikkelen en delen, wat innovatie in het onderwijs bevordert.

Dit is geen gemakkelijke opgave gebleken. De betrokkenheid van OCW bij Wikiwijs als opdrachtgever had ook een keerzijde. Vooral door de lobby van commerciële partijen moest veel energie worden gestoken in vindbaar maken van niet-open, commerciële leermaterialen.

Les negen: Langetermijnvisie en duurzame financiering is essentieel.

Wikiwijs is door structurele steun vanuit de overheid bezig uit te groeien tot een stabiele infrastructuur binnen het gehele onderwijs. In de programma’s Impuls Open Leermateriaal (en hopelijk ook Npuls, wat voor ons vanzelfsprekend zou moeten zijn) wordt daaraan hard gewerkt. Sinds de start van het Programma Wikiwijs is er sprake van een veranderende houding van de overheid ten opzichte van open vormen van onderwijs en de rol van open leermaterialen die in de periode na het programma zichtbaar werd. We denken hierbij aan de stimuleringsregeling open en online onderwijs, de ambitie geformuleerd in de Strategische agenda 2015 dat “alle docenten aan Nederlandse HO-instellingen hun onderwijsmateriaal open beschikbaar stellen” en de formulering in het coalitieakkoord van het Kabinet Rutte 4 “‘Open science’ en ‘open education’ worden de normen, mits de nationale veiligheid hierbij niet in het geding komt”. Daarmee lijkt het alsof de overheid zich in haar beleid zich steeds meer is gaan richten op het algemene belang van open leermaterialen en steeds minder op het belang van private partijen. Of dat inderdaad zo is, en welke motieven en belangen daarbij een rol spelen, is de moeite waard om te onderzoeken.

Mazzucato benadrukt dat veel innovaties voortkomen uit langetermijninvesteringen van de overheid en een duidelijke beleidsvisie. De casus van Wikiwijs laat zien dat een “ondernemende staat” essentieel is voor het ontwikkelen van ICT-infrastructuren die publieke waarde creëren. Het betekent ook dat de ontwikkeling van een infrastructuur voor open leermaterialen niet afhankelijk moet zijn van kortdurende projectfinanciering, maar van een structurele visie waarin open leermaterialen als essentieel worden gezien voor het onderwijsbeleid. Ondanks de hier geschetste investeringen lijkt een dergelijke structurele visie bij de overheid er echter (nog?) niet te zijn. Waarom de overheid een stevig standpunt heeft ingenomen betreffende het verplicht open publiceren van resultaten uit door overheid gefinancierd onderzoek en veel minder duidelijk is ten aanzien van open leermaterialen, is een vraag die de moeite waard is om nader te onderzoeken.

Les tien: Het vereist een continue inspanning om open leermaterialen op de agenda te houden

Het onderwijs in Nederland is continu in beweging en staat voor een aantal grote uitdagingen, waaronder een forse bezuiniging. Daardoor bestaat het gevaar dat het thema open leermaterialen, die kunnen bijdragen aan oplossingen voor veel van die uitdagingen, van de agenda verdwijnt. Er moet continu getracht worden om open leermaterialen op de agenda te houden en te verbinden met belangrijke thema’s, als middel tot het bereiken van een oplossing.  Uit de KPI’s van het Programma Wikiwijs is ook te zien dat in die tijd vooral aandacht was voor open leermaterialen als instrument en minder voor de waarde ervan, met uitzondering van de morele waarde “publiek betaald, publiek beschikbaar”. Er was daardoor onvoldoende aandacht voor de “What’s in it for me/us” vraag en de potentiële waarden van open leermaterialen.

Indien het Wikiwijs programma in deze tijd zou lopen, zouden we met name aandacht vragen voor de kernwaarden van “open”: bijdragen aan meer gelijkwaardigheid, diversiteit en inclusiviteit in het onderwijs. In een tijdsgewricht waar deze waarden sterk onder druk staan, door politieke ontwikkelingen, maar ook door de opkomst van de Large Language Models waar deze waarden ook niet lijken te worden nageleefd, is een verzameling kwalitatief hoogwaardige open leermaterialen uiterst belangrijk geworden. Dit betekent dat de ontwikkeling van een infrastructuur voor open leermaterialen niet afhankelijk moet zijn van kortdurende projectfinanciering, maar van een structurele visie van de overheid waarin open leermaterialen als essentieel worden gezien voor het onderwijsbeleid.

Verantwoording

Bij het schrijven van deze blog hebben we ons gebaseerd op openbaar beschikbare documenten, zoals regeringsbrieven en verslagen van kamervergaderingen (leve de open overheid!). Daarnaast had Robert de bestanden die voor en tijdens het programma voor hem in zijn rol als projectleider belangrijk waren nog beschikbaar. Een overzicht van deze bronnen is hierna weergegeven.

Daarnaast hebben we missende informatie opgevraagd bij Jan-Bart de Vreede (Kennisnet en indertijd ook projectleider in het Wikiwijs programma) en Ron Zuijlen (directeur van VO-Content). We danken hen hierbij voor die informatie.

Bij het schrijven hebben we ook geput uit ons geheugen. Daarbij hebben we geprobeerd zoveel mogelijk onderbouwing te vinden in beschikbare bronnen, maar dat is niet altijd gelukt. Daar waar dat niet is gelukt hebben we dit aangegeven. Een disclaimer hierbij over de betrouwbaarheid van dat laatste wordt heel mooi verwoord door de Ierse schrijver Samuel Beckett in zijn essay over Proust uit 1930:

“Voluntary memory (Proust repeats it ad nauseam) is of no value as an instrument of evocation, and provides an image as far removed from the real as the myth of our imagination or the caricature furnished by direct perception.”

Bronnen

Openbaar (chronologisch geordend)

Openbaar, achter betaalmuur (chronologische geordend)

Niet openbaar (persoonlijk archief van Robert Schuwer)

  • Wijs met Wikiwijs. Reactie van de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) op de brief van minister Plasterk van 7 april 2009 betreffende Stimulering open leermiddelen: Wikiwijs in het onderwijs. (8-4-2009)
  • Adviesnotitie Wikiwijs in het Onderwijs, uitkomsten van de verkenningsfase. Cap Gemini, 12-3-2009
  • Opdracht MBO Kamer Wikiwijs 18-1-2012
  • Verantwoording 2e Fase Wikiwijs 2011-2013

Overige bronnen (papers en boek)

 

Wikiwijs, Wonderous Stories (deel 1)

Deze blog is een coproductie van Ben Janssen (OpenEd Consult) en mij.

Inleiding

“Bij een plan voor een programma als Wikiwijs wil je gráág betrokken zijn…”. Aldus de eerste zin in het voorwoord van het Programmaplan Wikiwijs 2009-2011, geschreven door de voorzitter van de stuurgroep van het programma, Fred Mulder. Op 13 december 2009 werd op een bijeenkomst in Breda de website van Wikiwijs gelanceerd. Dit (school)jaar staat Kennisnet daarom stil bij het 15-jarig bestaan van Wikiwijs.

Maar voordat die lancering kon plaatsvinden was er al veel gebeurd. Hoe is het idee van Wikiwijs eigenlijk ontstaan? Hoe is het Programma Wikiwijs tot stand gekomen? Welke activiteiten zijn er uitgevoerd tijdens de vijf jaar dat het Programma draaide? Wat heeft dat uiteindelijk opgeleverd? En welke lessen kunnen we daaruit trekken?

In deze en een volgende blog geven we antwoord op deze vragen. Dat doen we omdat bij velen die met en rond Wikiwijs werken (bijvoorbeeld de projectleden van het Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal) niet bekend is hoe Wikiwijs er is gekomen, en dat zij daar benieuwd naar waren. Maar er is ook een andere reden om aandacht aan de totstandkoming van Wikiwijs te geven. Er kan veel geleerd worden van 15 jaar werken aan open leermaterialen. De aanpak van het programma is in onze ogen waardevol voor huidige initiatieven. Met name de rol die de overheid speelde is interessant.

We hebben ons gebaseerd op openbaar beschikbare bronnen, documenten uit het projectarchief van Robert (één van de projectleiders bij het programma), informatie die we hebben opgevraagd bij diverse personen en onze geheugens, hoe onbetrouwbaar die soms ook zijn. Aan het einde van deze blog geven we een verantwoording van de gebruikte bronnen. In dit deel 1 beschrijven we de aanloop naar het programma en de fase van het schrijven van het Programmaplan. In een volgende blogpost beschrijven we de periode van het uitvoeren van het plan, de resultaten, de geleerde lessen en geven we de verantwoording van de bronnen.

De aanloop (The Day Before You came)

De aanloop naar Wikiwijs vond plaats tijdens het kabinet-Balkenende IV dat van 22 februari 2007 tot en met 14 oktober 2010 duurde. Bewindslieden op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen waren toen Ronald Plasterk (minister), Andre Rouvoet (minister van Jeugd en gezin) en staatssecretarissen Sharon Dijksma en Marja van Bijsterveldt.

In april 2007 gelastte de Tweede Kamer een parlementair onderzoek naar onderwijsvernieuwingen. Dit onderzoek werd uitgevoerd door een commissie onder voorzitterschap van Jeroen Dijsselbloem. De “Commissie Dijsselbloem” bracht verslag uit in februari 2008 met een zeer kritisch rapport “Tijd voor onderwijs”. Onder meer concludeerde de commissie dat de overheid zich niet teveel moest bemoeien met het te geven dagelijkse onderwijs maar dit meer aan leraren en ouders moest overlaten. Deze conclusie is nadien regelmatig aangehaald met de woorden “docenten moeten weer eigenaar worden van hun vak”.

In juni 2007 vroeg de Tweede Kamer aan de Onderwijsraad advies over het onderwerp ‘leermiddelen van de 21e eeuw’. Een belangrijke aanleiding was de sterke kostenstijging van de onderwijsmiddelen, waar scholen en ouders mee geconfronteerd werden. Deze prijsstijgingen deden zich vaak voor bij traditionele leermiddelen zoals boeken en werkboeken, maar waren soms ook verkapte kruissubsidies voor de ontwikkeling van digitale leermiddelen rond deze boeken door uitgevers. Deze adviesvraag resulteerde in twee adviesrapporten.

Op 31 juli 2008 leverde TNO, in opdracht van de Onderwijsraad, het adviesrapport “Leermiddelen voor de 21e eeuw” op. Dit rapport, gebaseerd op een literatuurstudie, ging onder meer in op zelf ontwikkelen van leermateriaal door groepen docenten, onder de term ‘commons-based peer produced content’. Ook maakte het melding van “scholen weer meer controle te geven over het leerproces, waar onder andere de Commissie Dijsselbloem voor pleit”. Met behulp van ICT zouden docenten zelf digitale leermiddelen kunnen maken en / of lespakketten samenstellen uit databases met digitale leermiddelen en / of digitale leermiddelen delen met derden.

Het rapport besteedde ook aandacht aan kwaliteit van digitale leermaterialen. Voorgesteld werd om een kwaliteitssysteem te ontwikkelen, gebaseerd op een Repository Digitale Leermaterialen: een database (repository) waarin aangeboden en beschikbare digitale leermaterialen worden beschreven volgens een minimum-set van kenmerken (bijv. titel, producent, korte omschrijving inhoud, systeemeisen).

Het rapport onderkende ook een andere trend, “Web2.0”. Kenmerk daarvan is dat gebruikers ook zelf content kunnen maken en becommentariëren. Volgens het rapport leek dit “aan te sluiten bij trends in de onderwijspraktijk waar steeds nadrukkelijker de aandacht ligt op meer open, gepersonaliseerde vormen van onderwijs en ideeën over ‘een leven lang leren’, ook buiten het klaslokaal en ook buiten de vier muren van het schoolgebouw. Ook de nadruk op innovatie en creativiteit lijkt terug te komen in de mash-up cultuur van het internet waar de consument steeds meer de rol van producent aanneemt.” In het rapport werden ook zorgen beschreven over privacy en copyright.

Het rapport beschreef ook verschillende randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om optimaal gebruik te kunnen maken van ICT in het onderwijs. Eén van die randvoorwaarden betreft controle over lesmateriaal (nadruk aangebracht door ons):

“Digitaal lesmateriaal heeft de potentie om docenten weer meer  macht te geven over het type materiaal dat wordt gebruikt en de methodieken die worden toegepast om kennis over te brengen. Dit vergt een verandering in perceptie van docenten. Door af te stappen van geijkte voorgeschreven methoden, moeten docenten zelf nadenken over hoe ze lessen willen vormgeven. Hiervoor zal samenwerking met andere docenten binnen de school of daarbuiten (bijvoorbeeld via virtuele platforms) een belangrijke rol moeten spelen. De autonomie van docenten om zelf materiaal uit te zoeken en methodieken te ontwikkelen c.q. gebruiken zal groter worden, en het vergt nieuwe vaardigheden om dit tot werkelijkheid te laten komen. (…) het onderwijssysteem moet scholen en docenten met elkaar in contact brengen, bijvoorbeeld door het opzetten van een virtueel platform zoals een Wiki voor het Nederlandse onderwijs. Door scholen meer controle te geven over de budgetten voor onderwijsmiddelen, kan een prikkel worden gegeven om meer kosteneffectief en meer op het profiel van de desbetreffende school gerichte leermaterialen te gebruiken.”

Het rapport constateerde verder dat het lastig is om de kosten van een repository van digitale materialen te bepalen. Uitgevers geven om ‘concurrentiegevoelige redenen’ geen informatie en er zijn geen data over de kosten (en voordelen) wanneer docenten zelf digitaal leermateriaal ontwikkelen.

Op 3 september 2008 bood de Onderwijsraad hun adviesrapport “Onderwijs en open leermiddelen” aan de Tweede Kamer aan. De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vroeg eind september 2008 aan minister Ronald Plasterk om een reactie. In het rapport stonden de volgende aanbevelingen:

“De raad vindt het van belang dat de overheid weer meer regie neemt bij de invoering van ict in het onderwijs. Hij vindt daarbij dat voor de kwaliteit van het onderwijs vooral ingezet moet worden op de introductie van open leermiddelen in de volle breedte van het onderwijs. Voor deze koers formuleert de raad drie aanbevelingen. Een eerste aanbeveling is gericht op het arrangeren van digitale leermiddelen door leraren respectievelijk scholen. De tweede aanbeveling heeft betrekking op de ontwikkeling van een investeringscasus (business case) om precies na te gaan welke kosten en baten met een introductie van open leermiddelen gemoeid zijn. De derde aanbeveling gaat over het bundelen van de benodigde expertise op juridisch, bedrijfseconomisch en onderwijskundig terrein in de vorm van een Gemengde Werkgroep Open Leermiddelen. En ten slotte bepleit de raad een door de Tweede Kamer aangestelde rapporteur, die over de realisatie van de in te zetten koers rapporteert.”

In de tussentijd was met ingang van het schooljaar 2008-2009 de Wet Gratis Schoolboeken ingevoerd. Deze wet had als doel de kosten van schoolboeken voor ouders te beperken en de marktwerking op de educatieve boekenmarkt te verbeteren. Besloten werd dat de kosten van schoolboeken in het VO niet meer voor rekening van de ouders mochten komen. In plaats daarvan zouden scholen jaarlijks een geoormerkt bedrag voor leermaterialen ontvangen.

In het onderwijs waren ondertussen al wel ervaringen met open leermaterialen opgedaan. Een pionier was Groen Kennisnet dat al in de vorige eeuw leermaterialen creëerde en deelde via een eigen platform. Hiermee bediende het de hele groene onderwijsketen, van VO via mbo tot en met hoger onderwijs. Verder was er het project Elvo (Experimenten Leermiddelen Voortgezet Onderwijs), een regeling van het ministerie van OCW. Tussen september 2006 en maart 2008 liepen er onder die regeling 37 projecten waarin scholen ervaring opdeden met arrangeren, leermiddelenbeleid en zelf ontwikkelen van leermaterialen. De VO-Raad was begin 2009, als onderdeel van het initiatief Innovatieplatform-VO, gestart met een Open Leermiddelenbank. Hiermee beoogde men scholen in het voortgezet onderwijs te ondersteunen bij het vinden en delen van open leermateriaal om daarmee de kwaliteit en toegankelijkheid van digitaal leermateriaal te verbeteren en samenwerking tussen scholen te bevorderen.

Ook de organisatie Digischool, een initiatief van twee voormalige docenten, stelde leermaterialen via een website beschikbaar voor scholen in primair en voortgezet onderwijs, via vakcommunity’s voor PO en VO. Kennisnet ondersteunde dit initiatief.  Kennisnet had ook Edurep online, een service waarmee leermaterialen die gemetadateerd waren conform de standaard Content Zoekprofiel vindbaar maakten. Deze dienst verkeerde nog in een pilotfase.

In het hoger onderwijs bood SURFNet een pilot LOREnet aan. Hiermee konden leermaterialen gedeeld worden, gemetadateerd conform de standaard LORElom. De Open Universiteit had een eerste project gedraaid (OpenER) waarin enkele tientallen zelfstudiecursussen met een omvang van 3-25 studiebelastinguren open beschikbaar kwamen. Bij het Ruud de Moorcentrum (toentertijd een afdeling van de Open Universiteit) liep een project Open methodes. In dit project werden methoden voor vakken in het VO open beschikbaar gesteld. De rechten op deze, van oorsprong commerciële, methodes waren verlopen en de auteurs ervan waren bereid ze onder een open licentie beschikbaar te stellen. De TU Delft tenslotte was in 2007 gestart met hun project Open Courseware. Ze beoogden hierin leermaterialen voor een aantal cursussen open beschikbaar te stellen. De medische opleidingen hadden een website medischonderwijs.nl, waar ze leermaterialen semi-open deelden.

In deze context kondigde Ronald Plasterk op 4 december 2008 bij een conferentie van het Innovatieplatform het idee Wikiwijs aan. Een dag eerder had hij een brief aan de Tweede Kamer verstuurd met daarin een eerste reactie op het advies van de Onderwijsraad “Onderwijs en open leermiddelen”. Daarin kondigde hij de voorziening Wikiwijs in het onderwijs aan:

“een voorziening voor leraren (..) waarin materiaal kan worden ontwikkeld, gedeeld en beoordeeld door collega’s, verbeterd en weer opnieuw gebruikt. Alle materiaal dat zo wordt ontwikkeld, wordt voor iedereen vrij toegankelijk, aanpasbaar en herbruikbaar, kortom de wikipedia-aanpak. Zo kunnen er samenwerkende groepen van leraren ontstaan rondom bepaalde thema’s en vakken”.

Met de voorziening Wikiwijs adresseerde Plasterk het advies van de Onderwijsraad: álle scholen en leraren worden actiever in het arrangeren en soms ook zelf ontwikkelen van digitale leermiddelen. Of zoals Plasterk het formuleerde:

“Wij willen inderdaad het arrangeren en ontwikkelen van leermiddelen sterker dan tot nu toe bevorderen. Met het begrip «arrangeren» bedoelen we het ontwerpen van een les of omvangrijker leertraject met behulp van bestaand materiaal dat waar nodig wordt aangepast. In de muziek kunnen de meeste musici bestaande muziek arrangeren, maar slechts enkelen kunnen ook oorspronkelijk componeren. Zo is het onze ambitie dat álle leraren op den duur kunnen arrangeren; degenen die ook het talent blijken te bezitten om volledig origineel zelf te ontwerpen, moeten daartoe worden uitgedaagd en in de gelegenheid worden gesteld. Deze ambitie is een eigentijdse invulling van de competenties van leraren zoals die zijn vastgelegd in de Wet beroepen in het onderwijs.”

In de Kamercommissie vergadering van 21 april 2009 verwoordde hij waarom hij die “wisdom of the crowd”-aanpak à la de Wikipedia wilde, waarbij hij terugkeek op zijn tijd als wetenschapper:

“Mijn betrokkenheid gaat terug op het feit dat ik een van de oprichters ben van The Public Library of Science. Ik kan het moeilijk dateren, maar toen was Harold Varmus directeur van het NIH, het gezondheidsinstituut in de Verenigde Staten. Met een aantal anderen zat ik destijds in een kamertje om te praten over de ervaringen met de informatie rond het humaan genoom en het aflezen van het menselijke DNA, en de mogelijkheden van uitbreiding: hoe gingen we alle gegevens zo beschikbaar maken dat iedereen erbij kon, dat iedereen kon annoteren, dat er geen password op zat, dat er geen eigendom aan zat en geen patenten? Dat was namelijk de beste manier om de gemeenschap ermee te dienen. Het humaangenoomproject stond toen op de rails, inmiddels is dat gelukt. Uit dat initiatief is The Public Library of Science voortgekomen, met verschillende tijdschriften en gedrukte versies naast elektronische. De ervaringen zijn buitengewoon positief, omdat ermee wordt  aangehaakt bij het intrinsieke enthousiasme van mensen om iets positiefs bij te dragen. Ook ideologisch vind ik het daarom een mooi model. Volgens het economistische wereldbeeld lijken wij mensen immers alleen door financiële prikkels te kunnen worden gedwongen of aangezet om iets te doen, maar hiermee zie je dat dit niet waar is: als iets zo wordt georganiseerd, dat mensen met z’n allen iets moois kunnen maken, zijn ze bereid om er heel veel energie in te stoppen. Ook ideologisch vind ik dit dus een mooi project, omdat de gemeenschapszin van mensen ermee wordt gemobiliseerd”

De opdracht (Under Pressure)

Om het idee handen en voeten te geven kreeg Cap Gemini de opdracht van het Ministerie van OCW een verkenning uit te voeren. In het eindrapport beschreven ze de basisgedachte en basisprincipes van Wikiwijs. Primair zou Wikiwijs “van, voor en door docenten worden”, in alle sectoren van het Nederlandse onderwijsveld, van het primair tot het wetenschappelijk onderwijs. Andere  doelgroepen, zoals werknemers in het kader van levenlang leren, zouden niet worden uitgesloten. Wikiwijs als instrument zou bijdragen aan kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, maar tevens invloed hebben op de doelmatigheid. Effect op deze drie aspecten zou worden bereikt doordat het instrument flexibilisering van leerwegen en professionalisering van docenten faciliteert. Wikiwijs zou ook bijdragen aan het realiseren van “uitdagend onderwijs”. In de bewoordingen van het Cap Gemini rapport: “Uitdagend onderwijs betekent in de praktijk onder andere een variëteit aan leermiddelen, leerstof en werkvormen, die inspelen op de actualiteit en op het niveau van en type leerlingen, op een manier die past bij de stijl van de docent.” Tenslotte zou Wikiwijs moeten aansluiten bij al lopende ontwikkelingen in het onderwijsveld. Ze gaven het advies om de Open Universiteit en Kennisnet de opdracht te geven Wikiwijs te realiseren, onder regie van het Ministerie van OCW.

In een brief aan de Kamer van 7 april 2009, die een vervolg was op de brief van 3 december 2008, nam Plasterk de aanbeveling over om de Open Universiteit en Kennisnet de opdracht te geven een meerjarig programmaplan te schrijven dat rond de zomer van 2009 gereed moest zijn. Hij voorzag dat nog in 2009 Wikiwijs in een bètafase gelanceerd zou worden. Bij het begin van het schooljaar 2010/2011 zou Wikiwijs dan worden omgezet van de bètafase naar de productieomgeving.

Een team met medewerkers van Kennisnet en de Open Universiteit kon in juli 2009 een programmaplan voor de periode 2009-2011 aan de Minister aanbieden. Dit plan formuleerde de volgende doelstellingen voor het programma:

  1. Door het leveren van de benodigde faciliteiten stimuleert en vergemakkelijkt Wikiwijs het ontwikkelen en gebruiken van open, digitaal leermateriaal in het onderwijs. Wikiwijs vergroot hiermee de keuzevrijheid voor onderwijsinstellingen, secties en bovenal de docenten.
  2. De leidraad voor Wikiwijs is dat zo veel mogelijk leermateriaal voor iedere docent in het onderwijsstelsel open, gratis toegankelijk en vrij te gebruiken en aan te passen is. Iedere docent kan via Wikiwijs zijn creativiteit en didactische vaardigheden inzetten door zelf of samen met andere docenten origineel materiaal te ontwikkelen dan wel open materiaal van anderen door te ontwikkelen of aan te vullen. Dit draagt bij aan de versterking van de positie van de docent.
  3. Naast een eigen collectie met open leermateriaal genereert Wikiwijs overzicht door te verwijzen naar zoveel mogelijk digitaal leermateriaal van andere collectiehouders: open en gesloten, gratis toegankelijk en betaald, publiek en commercieel. Wikiwijs krijgt daarmee niet alleen een eigen ‘repository’, maar heeft ook duidelijk de functie van ‘referatory’

Hierbij golden de volgende uitgangspunten:

  1. Wikiwijs is een open platform.
  2. Wikiwijs is primair van, voor en door docenten.
  3. Wikiwijs keert in beginsel geen financiële vergoeding uit voor bijvoorbeeld het ontwikkelen van leermateriaal, het afkopen van licenties op software of voor ondersteuningsmateriaal.
  4. Bij de realisatie van de verschillende componenten van Wikiwijs is het gebruik van open standaarden een verplichting en zal maximaal gebruik worden gemaakt van open source. Deze realisatie gebeurt zoveel mogelijk op basis van bestaande en beschikbare componenten.
  5. Om het leermateriaal op een eenvoudige manier vindbaar te maken, is een heldere en eenduidige beschrijving van het materiaal noodzakelijk: metadata-afspraken gebaseerd op open standaarden.
  6. Onderzoek vormt het fundament onder de keuzes bij Wikiwijs en levert input voor het formuleren van verder beleid ten aanzien van open, digitaal leermateriaal.

Het programmaplan beschreef een structuur met de volgende projecten:

  • Ontsluiten: het realiseren van een open op internet gebaseerd platform waar docenten uit alle onderwijssectoren open, digitaal beschikbaar leermateriaal kunnen vinden, ontwikkelen, beschikbaar stellen, arrangeren, gebruiken (exporteren), beoordelen en delen (Kennisnet)
  • Content: zorgen voor beschikbaar komen van open leermateriaal in de repository van Wikiwijs en verbindingen leggen met zoveel mogelijk collecties (zowel open als gesloten) waarnaar verwezen kan worden (referatory-functie).
  • Community’s: bestaande community’s gebruik laten maken van de mogelijkheden van Wikiwijs, hen laten bijdragen aan de verdere ontwikkeling van Wikiwijs en open leermateriaal en een rol laten spelen bij de professionalisering van docenten. Waar nodig worden nieuwe community’s gefaciliteerd.
  • Professionalisering: docenten, teams en managers worden ondersteund bij het gebruik, creatie en doorontwikkeling van open leermateriaal. De behoefte aan professionalisering op het gebied van open leermateriaal wordt transparant gemaakt en er komen verbindingen met opleidingsinstituten en lerarenopleidingen om docenten in staat te stellen de benodigde opleidingen te volgen.
  • Onderzoek: om na te gaan of Wikiwijs de resultaten die het beoogt ook daadwerkelijk realiseert. Onderzoek levert tezamen met de ervaringen uit de praktijk de input voor de optimalisatie van Wikiwijs.
  • Communicatie: draagvlak te creëren voor en het gebruik van Wikiwijs stimuleren.
  • Life cycle management: het blijvend afstemmen van Wikiwijs in al haar facetten op een evoluerende gebruikersbehoefte, rekening houdend met de beschikbare middelen. Deze afstemming zal na afloop van het programma ook nog doorgaan.

Een aantal Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) voor evaluatie en monitoring moesten inzicht geven in het behalen van de doelen:

  1. Gebruiken en delen van leermateriaal
    • Aantal bezoeken per maand
    • Aantal downloads per maand
    • Aantal uploads per maand
    • Waardering bruikbaarheid leermateriaal (rapportcijfer)
    • Aantal waarderingen leermateriaal
  2. Professionalisering
    • Waardering professionaliseringsmateriaal (rapportcijfer)
  3. Betrokkenheid
    • Aantal abonnees op de e-zine

Voor de eerste fase (tot 2011) werd een bedrag van €4,4M begroot. Eind 2010 was een programmaplan voor de tweede fase geschreven (2011-2013), waarvoor €3,7M begroot werd. Hiermee kwam het totale budget uit op €8,1M.

Op 12 augustus 2009 stuurde Plasterk het programmaplan naar de Tweede Kamer met een begeleidende brief. Hij sprak  daarin zijn goedkeuring uit over het programmaplan. In de vergadering van de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 10 september 2009 werd het programmaplan voor kennisgeving aangenomen.

Hoewel het programmateam al was gestart met de uitvoering van het plan markeert deze laatste datum de echte start van het programma. En zoals aan het begin van deze blog al is vermeld vond de publieke lancering van de eerste versie van Wikiwijs nog in datzelfde jaar plaats, op 13 december 2009 in Breda door Plasterk.

Vermeldenswaard is het dat Nederland het eerste land wereldwijd was waar de overheid een dergelijk initiatief voor open leermaterialen nam. In de jaren erna namen o.a. Vietnam, Polen, Noorwegen, de Verenigde Staten en Brazilië soortgelijke initiatieven. Met name Brazilië liet zich hierbij onder andere inspireren door Wikiwijs.

In een volgende blog beschrijven we de uitvoering van het programma, de resultaten en de geleerde lessen.

Dubai Declaration on OER

Onlangs publiceerde UNESCO de Dubai Declaration on Open Educational Resources (OER). Deze verklaring is het resultaat van de 3rd UNESCO World OER Congress, dat op 19 en 20 november 2024 in Dubai werd gehouden. In deze blog beschrijf ik de voorgeschiedenis van dit congres en de inhoud van de Declaration.

Voorgeschiedenis: UNESCO World OER congressen

Al sinds de start van de wereldwijde OER-beweging in 2001 (h)erkende UNESCO de potentie van OER voor het bereiken van haar doelen. Toen de Millennium Goals en nu, sinds 2015, de Sustainable Development Goals (SDG’s). In 2012 organiseerde UNESCO, in samenwerking met de Commonwealth of Learning (COL), het 1st World OER Congress in Parijs. Dit congres diende vooral voor het kweken van bewustzijn voor OER en haar potentie, bij overheden wereldwijd. Het congres leverde de Paris OER Declaration als resultaat. In deze declaration staat een aantal aanbevelingen voor de lidstaten om te komen tot breder bewustzijn over en adoptie van OER.

Om een boost te geven aan de uitvoering van de aanbevelingen werd in 2017 in Ljubljana het 2nd World OER Congress georganiseerd. Vooraf aan en tijdens dat congres is gewerkt aan een volgende publicatie, het Ljubljana OER Action Plan. Dit plan benoemt activiteiten die overheden kunnen nemen om toe te werken naar mainstream maken van OER. Dat is een situatie waarbij OER is ingebed in onderwijsbeleid en -praktijk, in alle onderwijssectoren en bij leven lang leren. Ik heb daar indertijd een verslag over gemaakt.

Dit actieplan was een aanloop die uiteindelijk leidde tot de UNESCO Recommendation on OER, gepubliceerd in 2019 en unaniem ondertekend door alle UNESCO lidstaten. In deze Recommendation zijn vijf actielijnen beschreven. Door ondertekening committeerden de lidstaten zich hier uitvoering aan te geven. Periodiek rapporteren ze hun voortgang hierin aan UNESCO. Meer details zijn te vinden in een blog die ik daar toen over heb geschreven.

Met name door de opkomst van Artificial Intelligence en haar potentiële impact op de actielijnen van de Recommendation is vorig jaar het 3rd UNESCO World OER Congress georganiseerd. In het voorwoord van de Dubai Declaration is de aanleiding en het doel van dit congres als volgt beschreven:

The use of emerging technologies and artificial intelligence (AI) tools by the public is increasing at a rapid speed. To ensure AI systems are transparent and can be replicated and critiqued, the public requires AI infrastructure based on open-source software and openly licensed content. The advancement of generative AI has fostered significant debates about the new ways in which content and data can be scraped, created, used, reused and shared.

In the legal field, there have been intensive discussions on the status of creative works generated through AI, such as: whether using all-rights-reserved copyrighted content to train AI models is fair use / fair dealing; the legality of using both copyrighted and open content to train AI models; whether preference signals might empower creators to tell AI systems what they can and cannot do with their works; and the relevance of current open licences in light of the challenges presented to content creators.

To examine mechanisms for optimizing openly licensed learning content to address the challenges and opportunities posed by emerging technologies and AI, UNESCO organized the 3rd World Open Educational Resources Congress: “Digital Public Goods: Open Solutions and AI for Inclusive Access to Knowledge.”

Inhoud van de Dubai Declaration on OER

De Declaration bevat een aantal generieke aanbevelingen over het gebruiken van nieuwe technologieën, met name AI, bij creatie en gebruik van OER en, per actielijn van de Recommendation, een aantal meer specifieke aanbevelingen. Het doel hiervan is te komen tot meer en betere implementatie van de Recommendation uit 2019, wereldwijd.

Generieke aanbevelingen

  • AI kan helpen bij het vinden, cureren, vertalen en indexeren van OER.
  • Decentrale en veilige digitale grootboeksystemen (bijvoorbeeld blockchain) kunnen de herkomst, integriteit en rechtmatig gebruik van OER waarborgen.
  • Duidelijke richtlijnen en beleid zijn nodig om rechten van makers te beschermen en gebruik van innovatieve technologie te bevorderen.
  • Het Global Digital Compact en UNESCO’s ROAM-X-principes bieden een inclusief en rechtvaardig beleidskader voor OER.
  • De principes van transparantie, kennisdeling en mensgerichte technologie zijn essentieel voor de implementatie van deze aanbevelingen.

Capacity Building

Onder Capacity Building wordt verstaan dat voldoende kennis over en middelen voor adoptie van maken, delen, hergebruiken en verspreiding van OER en gebruik van open licenties beschikbaar is.

Er is behoefte aan digitale vaardigheden die passen bij het doel om verantwoord gebruik, creatie en publicatie van content met opkomende technologieën, zoals generatieve AI, te bevorderen. Alle betrokken partijen moeten aandacht besteden aan digitale rechten, zoals het minimaliseren van het verzamelen en verwerken van gebruikersgegevens, het beschermen van privacy en het waarborgen van correcte Open Educational Resources (OER) zonder desinformatie, zowel met als zonder AI-tools. Transparantie en betrouwbaarheid in AI-ontwikkeling zijn essentieel, waarbij de privacy en veiligheid van lerenden worden gewaarborgd en educatieve data niet wordt gemonetariseerd. Het betrekken van docenten, leerlingen en community’s bij de ontwikkeling en implementatie van AI en OER is cruciaal.

Aanbevolen acties:

  • Permanente professionele ontwikkeling voor contentmakers en ontwikkelaars over generatieve AI en open licenties.
  • Het bevorderen van inclusieve en contextspecifieke digitale geletterdheid om verantwoord gebruik van AI in OER te stimuleren.
  • Ontwikkeling van technologieën die bijdragen aan betere beschrijving en vindbaarheid van OER, met aandacht voor databescherming en interoperabiliteit.
  • Stimuleren van digitale ondertekening van OER om hergebruik in open AI-modellen te vergemakkelijken.
  • Implementatie van ethische strategieën die toegankelijk, inclusief en in lijn met mensenrechten zijn om gebruikersgegevens en auteursrechten te beschermen.

Ontwikkelen van ondersteunend beleid

Het beschermen van intellectuele eigendomsrechten (IPR) is essentieel voor duurzame licentiemodellen en ondersteunend beleid rondom Open Educational Resources (OER) en andere typen open artefacten. Duidelijke richtlijnen zijn nodig om nieuwe technologieën inzichtelijk te maken en verbanden te leggen tussen verschillende open oplossingen, zoals OER, Open Access, Open Science, Open Data en Free and Open Source Software (FOSS).

Aanbevolen acties:

  • AI-platforms aansporen om licenties en auteurschap van open content te erkennen en respecteren, en open licenties in hun gebruiksvoorwaarden op te nemen.
  • Ervoor zorgen dat bij training van AI-modellen rekening wordt gehouden met open licenties en dat correcte attribution van zowel invoer als gegenereerde inhoud gegarandeerd wordt.
  • Gebruik van machine-leesbare licenties in metadata stimuleren om correcte attribution van AI-training en output te waarborgen.
  • Onderzoek ondersteunen naar geavanceerde systemen die het gebruik en hergebruik van OER kunnen traceren.

Zorgen voor effectief, inclusief en voor iedereen gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardige OER

Opkomende technologieën kunnen bijdragen aan inclusieve en eerlijke toegang tot kwalitatieve OER. AI-gebaseerde tools zoals tekst-naar-spraak en automatische vertaling kunnen OER toegankelijker maken, vooral in omgevingen met lage bandbreedte. Decentrale en veilige digitale grootboeksystemen kunnen wereldwijd transparant en toegankelijk delen van OER ondersteunen, terwijl intellectuele eigendomsrechten worden gerespecteerd.

Aanbevolen acties:

  • Ontwikkeling van AI-gestuurde OER die toegankelijk zijn in omgevingen met lage bandbreedte en voor kwetsbare groepen, met aandacht voor privacy en databescherming.
  • Integratie van machine-leesbare licenties en digitale identificatoren in OER-productiecriteria om auteurschap te verifiëren en misinformatie tegen te gaan.
  • Ondersteunen van vertaling en aanpassing van OER in meerdere talen met AI-technologieën, met aandacht voor kwaliteit en culturele relevantie.
  • Stimuleren van open ecosystemen en publiek-private samenwerkingen die digitale publieke goederen en open oplossingen bevorderen, met naleving van openheidsprincipes.

Bevorderen van het creëren van modellen voor duurzame beschikbaarheid van OER

Het bevorderen van duurzame milieuvriendelijke benaderingen bij de ontwikkeling en inzet van OER kan het energieverbruik en de CO₂-uitstoot verminderen. Duurzaamheidskaders zijn essentieel voor de lange termijn levensvatbaarheid van OER. Deze kaders moeten interoperabiliteit, financiering, bescherming van intellectuele eigendomsrechten en duurzame praktijken adresseren. Door wereldwijde normen voor toegankelijkheid te volgen en verantwoord handelen te stimuleren, kunnen belanghebbenden bijdragen aan een inclusieve, duurzame en ethisch verantwoorde ontwikkeling van OER.

Aanbevolen acties:

  • Zorgen voor interoperabiliteit, bescherming van intellectuele eigendomsrechten en duurzame ontwikkeling van OER volgens de ROAM-X-principes (mensenrechten, openheid, toegankelijkheid, multi-stakeholderparticipatie en inclusie, met name gendergelijkheid).
  • Stimuleren van milieuvriendelijke praktijken, zoals groene ICT, om energieverbruik en CO₂-uitstoot te minimaliseren en AI alleen te gebruiken wanneer nodig.
  • Bevorderen van transparant bestuur, publieke rapportage en regelmatige audits binnen het OER-ecosysteem om vertrouwen te versterken.
  • Ondersteunen van open ecosystemen en publiek-private samenwerkingen voor de ontwikkeling van digitale publieke goederen en open kennisbeheer, inclusief innovatieve OER-initiatieven met opkomende technologieën zoals AI.

Bevordering en facilitering van internationale samenwerking

Samenwerking op regionaal en internationaal niveau zijn essentieel om OER-initiatieven effectief te laten profiteren van opkomende technologieën, zoals AI. Hierbij is speciale aandacht nodig voor kwesties zoals genderbias.

Aanbevolen acties:

  • Streven naar regionale en internationale netwerken om samenwerking te bevorderen en OER-ontwikkeling met AI vanuit community’s te ondersteunen, met een mensgerichte benadering van technologie.
  • Mechanismen ontwikkelen om samen te werken met de open gemeenschap en juridische experts over open licenties en intellectueel eigendomsrecht, zodat AI-technologieën voldoen aan veranderende wetgeving en diverse belangen behartigen.
  • Ondersteunen van samenwerking tussen onderzoeks- en ontwikkelingscentra om verantwoorde AI-kaders te bevorderen en training te bieden over nieuwe technologieën voor OER.
  • Stimuleren van samenwerkingskaders zodat OER-platforms auteurschap correct erkennen en richtlijnen opstellen voor het gebruik en de verwerking van content, inclusief AI-training.
  • Ontwikkelen van AI-gestuurde platforms waar belanghebbenden gezamenlijk OER kunnen creëren en aanpassen, in overeenstemming met de Recommendation on OER.

Reflectie

In de Declaration valt mij een aantal zaken op

  • Veel van de actiepunten zijn onverkort van toepassing buiten de context van AI en nieuwe technologieën. Voorbeelden daarvan zijn correcte attribution en zorgen voor goed toegankelijke en inclusieve OER.
  • De koppeling met AI had wat mij betreft op punten wat concreter mogen zijn. Nu worden vaak alleen aandachtspunten benoemd (“Let erop dat, als je AI gebruikt bij…, dat….”) of een mogelijke potentie beschreven, maar een indicatie van hoe dat dan bereikt kan worden ontbreekt.
  • Bij de verduurzaming wordt vooral ingegaan op de milieuvriendelijke aspecten van inzetten van AI, maar niet op (bijvoorbeeld) hoe AI kan bijdragen aan duurzame adoptie van OER, in de betekenis van ervoor zorgen dat OER een blijvende waarde behoudt (bijvoorbeeld door regelmatige actualisering ervan).

De Declaration kan een handvat bieden bij activiteiten waar met name AI een rol speelt of moet gaan spelen rond adoptie van OER, in alle onderwijssectoren. Het is een mooie aanvulling op de UNESCO Recommendation. Vanwege de sterke koppeling tussen beide genoemde documenten denk ik dat het goed is om beide documenten naast elkaar te gebruiken in de praktijk.

Disclaimer

Bij het schrijven van deze blogpost is gebruik gemaakt van ChatGPT-4t voor het vertalen en samenvatten van delen van de Dubai Declaration. Het door ChatGPT gegenereerde resultaat is door mij aangepast voor verduidelijking en voor aanbrengen van meer details.

 

Wordt Open Education Gen-AI Education?

Onlangs gaf David Wiley een webinar met de prikkelende titel Why Open Education Will Become Generative AI Education. In dit webinar beschreef hij de ontwikkeling van het thema OER in de afgelopen 25 jaar en gaf aan welke parallellen hij zag met de huidige ontwikkelingen rond Gen-AI. Daaruit leidde hij af welke invloed Gen-AI kan hebben op OER.

In het webinar leerde ik hoe Gen-AI bestaande issues rond OER kan adresseren, mogelijkheden met OER kan vergroten en mede daardoor gelijkwaardigheid en inclusiviteit van onderwijs kan vergroten. Dit zijn veelbelovende ontwikkelingen. In deze blog bespreek ik het webinar van David en geef vervolgens een reflectie op wat dit voor Nederland kan betekenen en of we, gegeven de titel van het webinar, daadwerkelijk naar een toekomst op weg zijn waarin OER geen rol meer lijkt te spelen ten faveure van Gen-AI.

Webinar

Maken en delen van OER is een middel om het uiteindelijke doel te bereiken: toegang tot onderwijs beter mogelijk maken voor iedere wereldburger (SDG 4 van UNESCO). Dit doel kan nu efficiënter bereikt worden door Gen-AI te gebruiken om een eerste versie van OER te genereren, aan te passen en te remixen.

Huidige bestaande OER en de OER die ontstaat door Gen-AI zo in te zetten noemt hij Traditional OER. Daarnaast maakt Gen-AI ook Generative OER mogelijk: OER, niet ontworpen om direct inzetbaar te zijn in het onderwijs, maar om, als onderdeel van een AI-systeem, OER te genereren. Hij onderscheidt daarbij twee mogelijke vormen:

  • Open prompts: met name prompts om meer complexe leermaterialen te genereren. Hij schat in dat die >1000 woorden kunnen omvatten. Open prompts maakt localizing mogelijk door de prompt aan te passen aan de (lokale) context waarin het te genereren materiaal gebruikt gaat worden. Denk bijvoorbeeld aan toevoegen of aanpassen van een opdracht over de taal van het te genereren materiaal.
  • Open weights: open delen van de gewichten van het achterliggende taalmodel. Daarmee kunnen taalmodellen blijvend aangepast worden voor onderwijsdoeleinden (fine-tuning). Met bepaalde technieken kunnen modellen compacter worden gemaakt, waardoor ze lokaal kunnen worden gebruikt op hardware van de gebruikers (zoals laptops en smartphones), desnoods zonder dat een internetverbinding nog nodig is. Dit draagt bij aan meer gelijkwaardigheid, toegankelijkheid en inclusiviteit van het onderwijs; belangrijke morele waarden voor de open beweging. Gecombineerd met technieken om maar een deel van de gewichten aan te hoeven passen wordt de ecologische voetafdruk van het gebruik van dergelijke modellen verkleind.

Zowel Open prompts als Open weights zouden onder een Creative Commons licentie gedeeld moeten worden die de 5R rechten mogelijk maakt. In feite zijn dat dan twee nieuwe typen OER.

David beschouwt fine-tuning als het remixen van aanwezige data met pedagogische/didactische data. In tegenstelling tot aanpassen van een prompt wordt daarmee blijvende geschiktheid voor onderwijstoepassingen mogelijk.

Zowel Traditional OER als Generative OER kunnen invloed hebben op het onderwijsproces. OER verwijdert copyright beperkingen als een hindernis voor onderwijs. Hierdoor wordt een type onderwijs mogelijk die zonder OER niet of niet praktisch te realiseren is (OER-enabled pedagogy, of, breder, Open pedagogy). Gen-AI verwijdert toegang tot expertise als hindernis voor onderwijs. Analoog aan OER-enabled pedagogy maakt Gen-AI enabled pedagogy onderwijs mogelijk die zonder Gen-AI niet of niet praktisch te realiseren is. Hoe dergelijk onderwijs er dan uitziet, met name gecombineerd met OER, is de moeite waard om verder te onderzoeken.

David komt tot de conclusie dat, wanneer we werkelijk toegang tot onderwijs beter mogelijk willen maken, we de focus moeten verplaatsen van Traditional OER naar Generative OER omdat hiermee zowel een grote verbetering van toegang tot onderwijs als effectiviteit van de mogelijkheden worden bereikt. Wel is het werken met Generative OER meer technisch van aard dan met Traditional OER, maar het heeft ook meer potentieel in aanpakken.

Mijn reflectie

In het webinar presenteert David een redeneerlijn die in mijn ogen reëel en realistisch is. Ontegenzeggelijk is de impact van Gen-AI op efficiency bij het maken van OER. Dat is al eerder door meerdere anderen geconcludeerd en in een eerdere blogpost heb ik dat ook al aangegeven. Die impact is potentieel groot, want “geen of te weinig tijd” is nog steeds een belangrijke hindernis om met OER aan de slag te gaan.

Wat ik mis in het webinar is aandacht voor de bezwaren tegen Gen-AI. Deze zijn al vaker beschreven (zoals privacy issues, bias in de resultaten door bias in de data waarmee de taalmodellen zijn getraind en, daardoor, issues met diversiteit en inclusiviteit), maar lijken meer aandacht in de Europese context te krijgen. Denk bijvoorbeeld aan de GDPR-wetgeving en de Eu-AI act. In de aanloop naar dit webinar ontspon zich op een forum een discussie over de morele waarden van de beweging van OER (The Soul of Open Educational Resources) en hoe (Gen-)AI zich daartoe verhoudt. Voor meer informatie hierover: zie deze blog van Heather Ross en een reactie van Stephen Downes. UPDATE: Martin Weller heeft een mooie reflectie geschreven op het webinar, met een focus op deze morele waarden van OER.

Uiteindelijk moet de impact op het onderwijsproces duidelijk zijn om echte meerwaarde te kunnen bepalen. In de historie van OER heeft het lang geduurd voordat die aandacht er was (Open Pedagogy). We kunnen daarvan leren door nu al aandacht aan GenAI-enabled pedagogy te schenken. Een eerste idee uit de categorie laaghangend fruit in deze blogpost.

Duidelijk is dat, naast de al bestaande skillset voor docenten en onderwijsontwikkelaars, er skills nodig zijn om met Generative OER aan de slag te gaan. De vraag voor mij is of, met name waar het gebruik maken van de Open weights betreft, dit voor iedere onderwijsprofessional haalbaar is of moet zijn. Werken met Open prompts lijkt beter haalbaar voor docenten en onderwijsontwikkelaars op zowel de kortere als de langere termijn.

Ik zie veel potentiële waarde in het streven naar lokale modellen, gebruik makend van Open weights en gevoed door OER. Dit zou ook kunnen leiden tot een lagere ecological footprint, minder afhankelijkheid van Big Tech en beter kunnen voldoen aan de GDPR wetgeving. Als basis voor dergelijke modellen lijken Common Corpus  en GPT-NL interessant. Fine-tuning met OER maken repositories met kwalitatief goede OER noodzakelijk. Traditional OER en de daarbij horende activiteiten zal daarom blijven bestaan naast Generative OER.

Mijn aanbevelingen

Gebaseerd op mijn reflectie heb ik de volgende aanbevelingen:

  • Stimuleer het delen van open prompts. Voeg dit toe in de vocabulaire voor type leermateriaal bij de metadata
  • Blijf investeren in huidige activiteiten rond OER (zoals het doorontwikkelen van repositories, aandacht voor Open Pedagogy en trainingen voor verkrijgen van benodigde skills). Investeer daarnaast in mogelijk maken van Generative OER, zowel Open prompts als Open weights.
  • Onderzoek hoe GenAI-enabled pedagogy ingevuld kan worden. Dit adresseert mede de invalshoek van OER als middel om de waarden waar Open Education voor staat te realiseren (zie ook de blog van Martin Weller).

De momenteel lopende groeifondsprogramma’s Impuls open leermateriaal en NPuls lijken de aangewezen partijen om hierin het voortouw te nemen. Binnen Npuls zouden de transformatiehub Digitale leermaterialen en de pilothub Studiedata en AI dit gezamenlijk kunnen oppakken. Samenwerking met NOLAI voor de invulling van Gen-AI enabled pedagogy ligt voor de hand.

Een aantal van deze aanbevelingen is wellicht, in een breder kader dan OER, al her en der opgepakt. Het zou goed zijn als in die al lopende activiteiten er aandacht komt voor de rol van OER, ook als middel voor realisatie van morele waarden gelijkwaardigheid, diversiteit en inclusiviteit.

Mijn afsluitende conclusie is dat Open Education niet vervangen gaat worden door Gen-AI education, maar dat Gen-AI education een potentieel waardevolle vorm van Open Education gaat worden. Mutatis mutandis zullen Traditional OER niet vervangen worden door Generative OER, maar zullen beide vormen hun waarde hebben in de toekomst.

Bronnen

De presentatie van David Wiley is hier te zien.

Het webinar is mede gebaseerd op twee blogs die hij eerder schreef: How Generative AI Affects Open Educational Resources en Why Generative AI Is More Effective at Increasing Access to Educational Opportunity than OER.

Zijn open leermaterialen politiek neutraal?

Photo by Jon Tyson on Unsplash

In het regeerakkoord dat vorige week is gepubliceerd stond in de onderwijsparagraaf het volgende statement (nadruk aangebracht door mij):

We verwachten van leraren dat ze werken met onderwijsmethodes die bewezen effectief zijn vanuit de wetenschap en de praktijk en verder politiek neutraal zijn.

Gelijkwaardigheid, inclusiviteit en diversiteit zijn morele waarden die centraal staan in het gedachtengoed achter open leermaterialen. Ik kreeg daarom de vraag of open leermaterialen niet in strijd zijn met dit statement. En ik worstel daarmee.

Morele waarden van openheid in het onderwijs in het algemeen en die van open leermaterialen in het bijzonder zijn door diverse personen op diverse wijzen geformuleerd (nadruk steeds aangebracht door mij).

  • Martin Weller (2014) formuleerde in zijn boek The Battle for Open “but for many of the proponents of openness its key attribute is about ­freedom – ­for individuals to access content, to reuse it in ways they see fit, to develop new methods of working and to take advantage of the opportunities the digital, networked world offers.” (p. 16)
  • Cathy Casserly (board member van OEGlobal) refereert naar de Indiase econoom en filosoof (en Nobelprijswinnaar) Amartya Sen “(…) who wrote about the removal of major sources of unfreedoms, including the unfreedom of educational opportunities. The origins of Open Education were built on this theory of unfreedoms and development, and translated into an initial series of projects to free knowledge, founded in access and equity.”
  • Stephen Downes schrijft “(…) a society where knowledge and learning are public goods, freely created and shared, not hoarded or withheld in order to extract wealth or influence.”

Mijn denken over morele waarden achter open leermaterialen is mede beïnvloed door een keynote van Cheryl Hodgkinson-Williams bij de OEGlobal conferentie in 2019: The Warp and Weft of Open Education and Social Justice. Deze keynote bouwde voort op (Hodgkinson-Williams & Trotter, 2018), waar waardeproposities voor open leermaterialen vanuit de invalshoek van Social Justice worden bekeken:

Social justice is a concept that requires the organisation of social arrangements that make it possible for everyone to participate equally in society. Fraser (2005) considers social justice as ‘participatory parity’ economically, culturally and politically

Ze formuleert drie waardeproposities voor open leermaterialen: een economische, culturele en politieke. Bij die laatste waardepropositie stelt ze de vraag (Hodgkinson-Williams & Trotter, 2018, p. 208)

In relation to OER, the question is: Who has the right to decide on what counts as worthwhile knowledge, who decides on school and university curricula and who publishes and disseminates textbooks, journals, etc.?

Voor geïnteresseerden: een opname van de keynote van Cheryl is hier te bekijken.

Alle opvattingen wijzen naar vrijheden in het onderwijs en de rol die open leermaterialen daarin kunnen (moeten?) spelen. Is dat politiek neutraal?

Momenteel zijn open leermaterialen in twee Groeifondsprogramma’s een onderwerp: Impuls open leermateriaal (voor het funderend onderwijs) en de transformatiehub Digitale leermaterialen in Npuls. Wat is hun opvatting over morele waarden rond open leermaterialen en het al dan niet politiek neutraal zijn daarvan? En hoe willen ze dit uitdragen in hun programma’s?

Wanneer is onderwijs en zijn leermaterialen politiek neutraal? Ik heb geen antwoorden, maar blijf onverkort geloven in een wereld waarin de morele waarden die open leermaterialen (zouden moeten) vertegenwoordigen belangrijk zijn.

Dankwoord

Mijn dank gaat uit naar Ben Janssen voor zijn inspiratie bij het denken over dit vraagstuk.

Bronnen

Fraser, N. (2005). Reframing justice in a globalizing world. New Left Review, 36, 69–88. Retrieved from https://newleftreview.org/II/36/nancy-fraser-reframing-justice-in-a-globalizing-world

Hodgkinson-Williams, C.A. (2019). The Warp and Weft of Open Education and Social Justice. Keynote presentation at Open Education Global 2019, Milan, Italy, 26-28 November.

Hodgkinson-Williams, C. A., & Trotter, H. (2018). A Social Justice Framework for Understanding Open Educational Resources and Practices in the Global South. Journal of Learning for Development5(3). https://doi.org/10.56059/jl4d.v5i3.312

Weller, M. 2014. The Battle for Open: How openness won and why it doesn’t feel like victory. London: Ubiquity Press. DOI: https://doi.org/10.5334/bam

 

NC, weg ermee!?

Wel of niet de Creative Commons Non-Commercial voorwaarde gebruiken?

Deze blog is een productie van Zone 42 (Jan-Bart de Vreede (Kennisnet), Ben Janssen (OpenEd Consult) en mij). Wij danken Maarten Zeinstra (IPSquared) voor zijn feedback op een eerdere versie van deze blog. 

Het aantal docenten en instellingen dat voor het eerst actief aan de slag gaat met open leermaterialen groeit, door de Groeifondsprogramma’s Impuls Open Leermateriaal (voor het funderend onderwijs) en Npuls (voor hoger onderwijs en mbo). Een vraag die met een zekere regelmaat gesteld wordt is: moeten we nu wel of niet onze leermaterialen publiceren onder een Creative Commons licentie die commercieel gebruik niet toestaat? Ofwel: moet de NC (Non-Commercial) voorwaarde in de te gebruiken Creative Commons licentie staan? 

Voor deelnemende scholen aan de stimuleringsregeling bij Impuls Open Leermateriaal speelt deze vraag overigens niet. Zij zijn verplicht hun open leermaterialen te publiceren onder een CC BY of CC BY-SA licentie. Deze verplichting geldt echter niet voor niet-deelnemende scholen. Npuls schrijft geen Creative Commons licentie voor bij haar onlangs gepubliceerde OpenUp regeling. 

In 2013 heeft Wikimedia (de organisatie achter o.a. Wikipedia) een brochure uitgebracht waarin de consequenties en gevolgen van een keuze voor de Non-Commercial voorwaarde staan beschreven (Klimpel, 2013). In deze blog zetten we de argumenten uit die brochure, toegepast op open leermaterialen en aangevuld met onze eigen ervaringen, op een rijtje. Op basis van deze argumenten kan een onderwijsinstelling een onderbouwing geven om wel of niet een Non-Commercial voorwaarde in haar licentie op te nemen bij publiceren van open leermateriaal.  

Wij zijn van mening dat aan delen van open leermateriaal zo weinig mogelijk beperkingen moeten worden gesteld, dat delen via zoveel kanalen als mogelijk moet kunnen plaatsvinden om een maximaal bereik en effect te kunnen hebben, en dat daarom beter niet gebruik gemaakt kan worden van de Non-Commercial voorwaarde.  

Wat is Non-Commercial (NC)? 

Creative Commons omschrijft Non-Commercial als

Anderen mogen je werk kopiëren, vertonen, distribueren en opvoeren, alsmede materiaal wat op jouw werk gebaseerd is, mits niet voor commerciële doeleinden.

Maar wat is “niet voor commerciële doeleinden”? Het ligt voor de hand dat we het hier hebben over gebruik van open leermaterialen door organisaties zoals uitgeverijen of cursusinstituten met een winstoogmerk, die de open leermaterialen willen verwerken in hun commerciële producten. Maar hoe zit het met een Hogeschool die open leermaterialen gebruikt in readers die aan studenten worden verkocht? En mag een docente Nederlands die in haar vrije tijd voor een leesclub in een bejaardenhuis, waarvoor bejaarden een bijdrage van €10 per jaar betalen voor de materialen, open leermateriaal met een Non-Commercial voorwaarde gebruiken?  

De omschrijving van Non-Commercial door Creative Commons geeft geen uitsluitsel over de genoemde gebruikssituaties. De definitie heeft betrekking op het soort gebruik van het open leermateriaal en niet op type gebruiker. Met opzet is ‘Non-Commercial’ door Creative Commons niet uitputtend geformuleerd: aan de ene kant specifiek genoeg om de beoogde werking en reikwijdte duidelijk te maken, maar aan de andere kant zodanig dat daarmee een grote verscheidenheid aan gebruikssituaties kan worden afgedekt.

In de definitie wordt het principe uiteengezet waarmee kan worden bepaald welk gebruik van open leermateriaal wel en welk gebruik niet in aanmerking komt, maar er kunnen geen specifieke gebruikssituaties mee worden benoemd. Door aan leermateriaal een Creative Commons licentie met een Non-Commercial beperking te hangen, geeft de maker alleen maar aan dat zij bepaalde soorten (her)gebruik door derden wil uitsluiten. Overigens kan de maker zelf wel het open materiaal commercieel gebruiken. Daarover verderop meer. 

Meer informatie over deze en andere voorwaarden waaruit een Creative Commons licentie wordt samengesteld is hier te vinden. 

Waarom geen Non-Commercial?  

In dit hoofdstuk presenteren we een aantal argumenten om niet te kiezen voor een NC-voorwaarde in de Creative Commons licentie bij delen van open leermateriaal. 

Streven naar maximale verspreiding van open leermateriaal 

Delen van open leermateriaal heeft een maximaal rendement wanneer het gedeelde leermateriaal zoveel als mogelijk wordt hergebruikt, ofwel wanneer verspreiding ervan zo onbeperkt mogelijk is.   

De definitie van open leermateriaal (OER) volgens UNESCO luidt:  

Open Educational Resources (OER) are learning, teaching and research materials in any format and medium that reside in the public domain or are under copyright that have been released under an open license, that permit no-cost access, re-use, re-purpose, adaptation and redistribution by others.  

Deze definitie laat onbenoemd wie die “others” zijn.  

Creative Commons is daar, in haar definitie, iets duidelijker in (nadruk aangebracht door ons):  

OER are teaching, learning, and research materials that are either (a) in the public domain or (b) licensed in a manner that provides everyone with free and perpetual permission to engage in the 5R activities– retaining, remixing, revising, reusing and redistributing the resources.

Dat “everyone” omvat dus ook partijen die open leermateriaal voor commerciële doeleinden willen gebruiken.  

Toestaan van gebruik door commerciële partijen draagt bij aan een zo breed mogelijke verspreiding. Dit sluit ook vaak aan bij het doel of de reden van de auteur om het leermateriaal te delen. Open leermateriaal wordt vaak ontwikkeld omdat de auteur ontevreden is over bestaand materiaal en zelf beter of nieuw materiaal wil ontwikkelen (Tang et al, 2021). Het materiaal daarna zo breed mogelijk beschikbaar stellen ligt dan in lijn met de doelstellingen van de auteur. 

Streven naar maximaal hergebruik via remix

Hergebruik kan ook in de vorm van een remix met andere open leermaterialen. Wanneer een persoon leermaterialen in een remix wil gebruiken zijn niet alle combinaties van Creative Commons licenties mogelijk. In onderstaande figuur is dit uitgebeeld. Rood omlijnd zijn de rijen en kolommen met een NC-voorwaarde in de licentie. We hebben de licenties met een Non-Derivative (ND) licentievoorwaarde (CC BY-NC-ND, CC BY-ND) geblurd. Omdat leermaterialen met die licenties geen aanpassingen toestaan beschouwen wij die per definitie niet als open leermateriaal. 

Klik op de figuur voor een grotere versie

In de figuur is af te lezen dat leermaterialen waarvan de licentie een NC-voorwaarde heeft niet te combineren zijn met leermaterialen die onder een CC BY-SA licentie zijn gedeeld (Share Alike ofwel Gelijk delen). Dat vermindert herbruikbaarheid van leermateriaal met een NC-voorwaarde, en beperkt daarmee de verspreiding.  

Ook een remix die wel is toegestaan is mogelijk niet te hergebruiken in een andere context wanneer dat gebruik niet aan de voorwaarden van Non-Commercial voldoet zoals bedoeld door de (organisatie van de) oorspronkelijke auteur. En het werkt ook andersom: kiezen voor de NC-voorwaarde in de licentie heeft tot gevolg dat andere open bronnen met een CC BY-SA licentie (zoals Wikipedia en alle zusterprojecten) niet gebruikt mogen worden als onderdeel van het materiaal wat gemaakt wordt. 

Een zo breed mogelijke verspreiding is ook het argument waarom bij leermaterialen die in de stimuleringsprojecten van Impuls Open Leermateriaal worden ontwikkeld, de licentie ofwel CC BY ofwel CC BY-SA moet zijn.  

Argumenten voor Non-Commercial 

In dit hoofdstuk beschrijven we een aantal regelmatig gehoorde argumenten om voor een NC-voorwaarde te kiezen in de Creative Commons licentie bij delen van open leermateriaal. 

Waarborgen van blijvende toegang 

Een veelgehoord argument om een Non-Commercial voorwaarde in de licentie op te nemen is dat docenten of onderwijsinstellingen het leermateriaal niet achter een betaalmuur van een commerciële partij willen laten verdwijnen. Om dit tegen te gaan kan echter beter gekozen worden voor een CC BY-SA licentie. Door deze licentie is iedereen die het leermateriaal aanpast en weer deelt, dus ook commerciële partijen, gehouden het onder dezelfde licentie te delen als die bij het bronmateriaal is gebruikt. Daardoor wordt de kans kleiner dat commerciële partijen het materiaal echt gaan “vermarkten”. De eisen die gesteld worden aan een CC BY-SA licentie beperken het exclusief verkopen van het materiaal of het op een afgeschermde website publiceren.  

Wanneer een organisatie op commerciële wijze gebruik gaat maken van leermaterialen met een CC BY licentie, kunnen de leermaterialen die de commerciële organisatie publiceert weliswaar achter een betaalmuur verdwijnen, maar de originele leermaterialen blijven open beschikbaar. Op geen enkele manier kan een bedrijf, entiteit of individu de maker van leermaterialen van zijn/haar rechten beroven, verhinderen zijn/haar materiaal te verspreiden of om op welke manier dan ook het aanbod van open leermateriaal aan de wereld belemmeren.  

Een commerciële partij kan aan leermaterialen met een CC BY licentie waarde toevoegen en ervoor kiezen voor de extra waarde een vergoeding te vragen. Denk bijvoorbeeld aan toevoegen van interactieve opdrachten aan een open cursus waarvoor een speciaal platform nodig is, of aan het aanbieden van open textbooks als hard copy, waarbij voor de geprinte uitgave een vergoeding wordt gevraagd. Een docent of lerende heeft dan altijd de keuze: is de toegevoegde waarde zodanig dat je daarvoor wil betalen of gebruik je het originele open leermateriaal?  

Verlies van controle over gedeeld leermateriaal 

We horen ook regelmatig als argument voor het gebruiken van een NC-voorwaarde dat er angst is dat het aangepaste materiaal door commerciële partijen gebruikt wordt op een oneigenlijke manier. Denk bijvoorbeeld aan het publiceren van aangepast open leermateriaal rondom duurzaamheid op de website van een oliemaatschappij. Het is belangrijk om je te realiseren dat de BY-voorwaarde van de licentie het voor gebruikers mogelijk maakt om het oorspronkelijke materiaal te raadplegen. De auteur kan voorschrijven dat in de verwijzing naar dat materiaal bij hergebruik de URL naar de oorspronkelijke versie moet worden vermeld. 

Het kan echter gebeuren dat je pas na aanschaf en betaling van het leermateriaal erachter komt dat er een open versie van bestaat. Het is daarom raadzaam zich aan te wennen om eerst op zoek te gaan naar geschikt open leermateriaal voordat tot aanschaf wordt overgegaan. Een dergelijke werkwijze kan als regel opgenomen worden in een instellingsbeleid voor open leermaterialen. 

Een hieraan verwant argument is dat de auteur zorgen heeft dat het leermateriaal gebruikt wordt door een commerciële organisatie waarmee hij of zij niet geassocieerd wil worden. Een auteur mag in deze gevallen eisen dat zijn of haar naam of het logo van de organisatie waar de auteur werkt verwijderd wordt. 

Zeggenschap over gebruik voor commerciële doeleinden​​ 

In het Nederlandse onderwijs kan leermateriaal vaak pas effectief ingezet worden als het gevonden en afgespeeld kan worden in een digitale leeromgeving. Ook kan het onderdeel zijn van een adaptieve leerlijn of opgenomen worden in een toetssysteem dat de onderwijsinstelling gebruikt. Wanneer dit commerciële applicaties zijn, waarbij het leermateriaal onderdeel van het aanbod van de uitgever is, kunnen open leermaterialen die een NC-voorwaarde in de licentie hebben, geen deel uitmaken van dat aanbod. Daardoor wordt het complex om die open leermaterialen echt “onderdeel” te laten zijn van de leerervaring van de lerende. Open beschikbaar stellen van leermaterialen voor deze omgevingen zonder een NC-voorwaarde in de licentie heeft ook tot gevolg dat instellingen die willen overstappen naar bijvoorbeeld een ander toetsplatform weten dat al deze materialen ook daar beschikbaar zullen zijn. 

Een onderwijsinstelling onderbouwt de NC-keuze ook wel omdat ze zeggenschap wil houden over het commerciële gebruik van door haar ontwikkelde materialen, danwel de enige partij wil zijn die de materialen commercieel kan gebruiken. We hebben hierboven al aangegeven dat, wanneer gekozen wordt voor een CC BY-SA licentie, anderen gehouden zijn de materialen onder dezelfde licentie te delen, waardoor het zeer onwaarschijnlijk is dat anderen het materiaal commercieel in de markt zetten. Ook is het goed hierbij te bedenken dat voor kwaliteit van onderwijs niet leermaterialen het verschil maken, maar met name de kwaliteit van de docent (Darling-Hammond, 2000). Dat maakt dat de toegevoegde waarde die de instelling wil bieden met haar commerciële aanbod, en daarmee concurrerend wordt met andere instellingen, meer van andere factoren afhankelijk is dan van de kwaliteit van de leermaterialen.   

Schenden van voorwaarden 

Tenslotte horen we als argument voor de keuze van een NC-voorwaarde dat partijen zich toch niet gaan houden aan de eisen van CC BY-SA en dat daarom de NC-voorwaarde nodig is om misbruik te voorkomen. Als dat zo zou zijn, dan is het de vraag waarom overtreders van de licentie dan wel de NC-voorwaarde zouden respecteren. Sommige commerciële organisaties beschouwen schendingen van het auteursrecht als een louter financieel risico en negeren opzettelijk de beperkingen (Band & Gerafi, 2014). Realiseer je daarnaast dat, wanneer je een NC-voorwaarde gebruikt, je dan ook een mechanisme moet hebben dat nagaat of de voorwaarde wordt gerespecteerd en, indien niet, je daartegen op kan treden. 

En nu? 

We hebben in het voorgaande een aantal argumenten op een rijtje gezet die naar voren gebracht worden in discussies over wel of niet de Non-Commercial voorwaarde te gebruiken in een Creative Commons licentie voor open leermateriaal. Met deze argumenten kan iedereen zelf een afweging maken naar welke kant de balans doorslaat: wel of geen NC.   

Zoals we al eerder hebben opgemerkt slaat die balans voor ons door naar geen NC in een licentie. Wij vinden dat aan delen van open leermateriaal zo weinig mogelijk beperkingen mogen worden gesteld, en dat delen via zoveel kanalen als mogelijk moet plaatshebben om een maximaal bereik en effect te kunnen hebben. Wanneer commerciële actoren dan waarde toevoegen aan open leermateriaal versterkt dat zelfs de waarde van open materialen, waarbij de gebruiker nog steeds een keuze heeft tussen betalen voor de meerwaarde die is toegevoegd of gebruiken van de originele open bron.   

Bedenk daarbij dat commerciële actoren ook belasting betalen, dus zij zouden ook het leermateriaal moeten kunnen gebruiken onder het adagium “leermateriaal, betaald met belastinggeld, moet door iedereen om niet gebruikt kunnen worden”.  

Het einddoel van al het (open) leermateriaal is het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Als we het gebruik van open leermateriaal willen vergroten moet het open leermateriaal gebruikt kunnen worden door zowel commerciële als publieke spelers in het onderwijsveld. Alleen dan kunnen we het maximale rendement uit open leermateriaal halen, en garanderen dat de lerende hier altijd gebruik van kan maken. 

Referenties 

De volgende bronnen zijn gebruikt. 

Band, J., & Gerafi, J. (2014). Infringement risk in copyright-intensive industries. SSRN Electronic Journal. https://doi.org/10.2139/ssrn.2483297 

Creative Commons. (2014, August 4). Creative Commons in het onderwijs — Creative Commons Nederland. Creative Commons Nederland. https://creativecommons.nl/creative-commons-in-het-onderwijs/ 

Creative Commons. (n.d.). What is OER? https://wiki.creativecommons.org/wiki/What_is_OER%3F 

Creative Commons. (n.d). NonCommercial interpretation. https://wiki.creativecommons.org/wiki/NonCommercial_interpretation 

Darling-Hammond, L. (2000). Teacher quality and student achievement. Education Policy Analysis Archives, 8(1). https://doi.org/10.14507/epaa.v8n1.2000 

Downes, S. (2016, December 18). Wiley’s misguided advocacy. Half an Hour. https://halfanhour.blogspot.com/2016/12/wileys-misguided-advocacy.html 

Free Cultural Works. (2023, December 15). Licenses/NC. Definition of Free Cultural Works. https://freedomdefined.org/Licenses/NC 

Klimpel, P. (2013). Waarom een niet-commerciële clausule vaak niet aan je behoeften voldoet. Wikimedia België. https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/bb/WMBE-Vrije_kennis_gebaseerd_op_Creative_Commons-licenties.pdf 

Lumen Learning. (n.d.). CC BY-NC | OER overview & Userguide. Lumen Learning – Simple Book Production. https://courses.lumenlearning.com/suny-oerguide/chapter/cc-by-nc/ 

Tang, H., Lin, Y., & Qian, Y. (2021). Improving K-12 teachers’ acceptance of open educational resources by open educational practices: A mixed methods inquiry. Educational Technology Research and Development, 69(6), 3209-3232. https://doi.org/10.1007/s11423-021-10046-z 

UNESCO (2020). Recommendation on Open Educational Resources (OER) (CL/4319). https://unesdoc.unesco.org/ark:/48223/pf0000373755 

Wiley, D. (2019, February 15). There’s only one person whose opinion about NC really matters. improving learning – eclectic, pragmatic, enthusiastic. https://opencontent.org/blog/archives/5917 

Gen-AI en OER, enkele kennisclips

Photo by GR Stocks on Unsplash

Op verzoek van ORCA.nrw (Open Resources Campus in Nordrhein Westfalen) heb ik onlangs drie korte video’s gemaakt over Generative AI en OER. Deze zijn nu, na wat bewerkingen door hen, open gepubliceerd op een pagina KI (Kennt Ihr schon?).

In de video’s komen achtereenvolgens de mogelijkheden, risico’s en benodigde competenties aan bod. De slides die ik bij iedere video heb gebruikt zijn beschikbaar. Zowel video’s als slides zijn Engelstalig.

Using Gen-AI for Open Educational Practices: Potentials

Slides pptx pdf

Using Gen-AI for OER: Challenges & Risks

Slides pptx pdf

Competences and skills needed for using Gen-AI and OER

Slides pptx pdf

OER competentieraamwerk

In 2016 creëerde Organisation Internationale de la Francophonie, ondersteund en gepubliceerd door UNESCO, een raamwerk voor competenties die noodzakelijk zijn om met open leermaterialen aan de slag te gaan. Omdat ik vermoed dat in de komende periode, mede door de activiteiten van de hub Digitale leermaterialen van Npuls, instellingen aan de slag gaan met beschrijven van competenties (bijvoorbeeld in het kader van Erkenning en waardering) heb ik een vertaling gemaakt van dit raamwerk. Deze vertaling is in diverse formats beschikbaar.

 MS Word   MS Excel   Open Document Text

In het oorspronkelijke document is ook een infographic opgenomen. Die heb ik, mede door mijn beperkte creatieve capaciteiten op dat vlak, hier achterwege gelaten.

Refereer bij gebruik naar de originele versie:

International Organisation of La Francophonie (2016). Open Educational Resources Competency Framework OER. https://unesdoc.unesco.org/ark:/48223/pf0000266159_eng

Bij dit raamwerk is ook een Trainers Guide gepubliceerd.

In de thema-uitgave Hergebruik van open leermaterialen van de SIG Open Education is een artikel opgenomen (van Raquel Raj, Myroslava Zhuk, Frederiek van Rij en Hans Beldhuis, Rijksuniversiteit Groningen) waarin dit raamwerk in meer detail wordt beschreven. Ze constateren dat in dit raamwerk de pedagogy-insteek ontbreekt.

Er zijn ook andere raamwerken beschikbaar, veelal als onderdeel van een kader voor erkennen en waarderen van activiteiten met open leermaterialen. Een verkenning naar bestaande raamwerken hiervoor is binnen het Versnellingsplan, door de zone Naar digitale (open) leermaterialen, uitgevoerd. Het rapport hiervan is beschikbaar in NL en EN.

Update 1-2-2024

Marijn Post van de HAN attendeerde me op deze Duitstalige publicatie Lehren mit offenen Bildungsressourcen. Kompetenzrahmen für “open educators”. In dit raamwerk wordt ook invulling gegeven aan competenties voor open pedagogy. Het raamwerk is in het Engels geformuleerd. Download pdf

 

AI & Open Educational Practices | Open Pedagogy in the Dutch context

Generated with DALL-E 2, using the prompt A painting with a student sitting next to a robot, where the robot is teaching the student in a room with an open door. The student is sitting behind a computer. Use the style of Warhol.

This blog is a translation of a version in Dutch, slightly adapted to add information about the Dutch context.

Last week at the Dutch SURF Education Days (an annual event for innovators in secondary vocational and higher education in the Netherlands), I sat on a panel organised by Marc Dietzenbacher and Tijmen Leurs of the Dutch MBO Raad. The topic was “AI a boost for OER?”

In preparing for this panel, I built on an earlier blog on the impact of (Gen-)AI on OER (in Dutch), written by the Zone 42 collective (Jan-Bart de Vreede (Kennisnet), Ben Janssen (OpenEd Consult) and myself). At the annual OEGlobal conference in mid-October, there was a lot of focus on this topic, both in the programme and informal in between the sessions. Broadly speaking, the same lines of thought were followed there as in the blog. Much attention was paid to the ethical issues associated with EDI (Equality, Diversity, Inclusion) principles in education. With free access and rights to adaptation, OER are important tools in realising these principles. I therefore argue that, in addition to the “gain, convenience, enjoyment” angle of using (Gen-)AI with OER, one should also approach this from an EDI lens. You can do this, for instance, by critically considering all Gen-AI-delivered results through an EDI lens and, if necessary, making adjustments to them.

Closely related to this are the latest developments around ChatGPT custom. A nice development with a lot of potential, but it does require a plus licence on ChatGPT to use it (at $20 a month). Deploying this in education raises the inclusion question: may or are you willing to require students to buy a licence on this tool? In the Netherlands, it is by law that an institution must provide an alternative to learning materials used in education. But in addition, as with other digital tools, there is the requirement for a Data Processing Agreement with OpenAI, the provider of ChatGPT. In this agreement, issues like which personal data are stored from users, with whom are these personal data shared, and how long are these personal data stored after ending of the license are handled. This tool should therefore become part of the proposed agreement system, as expressed in the report Statement and report on the National Approach to digital and open educational resources.

Seven principles of Creative Commons

One of the issues surrounding OER and (Gen-)AI concerns copyright. In that context, Creative Commons has formulated seven principles for regulating generative AI models to protect the interests of creators, people building on the commons and the interests of society in the sustainability of the commons:

  1. It is important that people continue to have the ability to study and analyse existing works in order to create new ones. The law should continue to leave room for people to do so, including through the use of machines, while addressing societal concerns arising from the emergence of generative AI.
  2. All parties should work together to define ways for creators and rightsholders to express their preferences regarding AI training for their copyrighted works. In the context of an enforceable right, the ability to opt out from such uses must be considered the legislative ceiling, as opt-in and consent-based approaches would lock away large swaths of the commons due to the excessive length and scope of copyright protection, as well as the fact that most works are not actively managed in any way.
  3. In addition, all parties must also work together to address implications for other rights and interests (e.g. data protection, use of a person’s likeness or identity). This would likely involve interventions through frameworks other than copyright.
  4. Special attention must be paid to the use of traditional knowledge materials for training AI systems including ways for community stewards to provide or revoke authorisation.
  5. Any legal regime must ensure that the use of copyright protected works for training generative AI systems for noncommercial public interest purposes, including scientific research and education, are allowed.
  6. Ensure that generative AI results in broadly shared economic prosperity – the benefits derived by developers of AI models from access to the commons and copyrighted works should be broadly shared among all contributors to the commons.
  7. To counterbalance the current concentration of resources in the hands of a small number of companies these measures need to be flanked by public investment into public computational infrastructures that serve the needs of public interest users of this technology on a global scale. In addition there also needs to be public investment into training data sets that respect the principles outlined above and are stewarded as commons.

Especially principle 7, emphasising the importance of strong public infrastructures and a strong role for governments, I find important. This also fits well with the ongoing focus in the Netherlands on protecting public values in education. In his most recent blog the éminence grise of open distance learning, Canadian Tony Bates, puts it as follows (emphasis added by me):

Digital learning is not only a goal in itself but more importantly a necessity if higher educational institutions are to produce the kind of students needed in a fast-changing world, but that requires a hard look at the curricula we offer and our teaching methods to make sure they are fit for purpose, as well as adopting new technologies and infrastructures. We need to cut the rhetoric and the hype, and start to re-design thoughtfully and pragmatically our institutions and our teaching for this new emerging world. Digital learning is central to this.

However, we need to act with an understanding that this alone will not be enough. The biggest problem we face after climate change is the increasing divide between the very rich and the rest of us. Tinkering with access, digital learning, and re-design of teaching and institutions will not of itself address this great divide. Digital learning needs to go hand-in-hand with political and economic change if we are to avoid becoming slaves to the mega-rich.

Effect of (Gen-)AI on use of OER in education

The panel discussion at the Dutch SURF Education Days also raised the issue of how ultimately students can experience the impact of (Gen-)AI and OER. This issue can be formulated as:

What impact does AI have on Open Educational Practices and Open Pedagogy?

The terms Open Educational Practices and Open Pedagogy are used for those educational practices where OER or other forms of openness (such as open networks and open platforms) play an essential role (see here for definitions of both terms (in Dutch)).

Low-hanging fruit here is use of Gen-AI by students when creating open sources. Gen-AI could support students in this process by providing suggestions, improving the quality of writing, or generating first drafts of content.

Two great resources that can be used as inspiration to use AI in Open Educational Practices are the following:

101 Creative ideas to use AI in education, A crowdsourced collection (link).

From the preface of this open book published in June this year:

“This collection captures where we are at this moment in time with our collective thinking about potential alternative uses and applications of AI that could make a real difference and potentially create new learning, development and opportunities for our students and educators, for all of us. The collection is based on an open invitation to all educators and students to share ideas on how AI tools such as ChatGPT, DALL·E 2, and Midjourney, for example, could be used in inventive ways for learning, teaching and scholarship.

We are mindful of the importance of critical and ethical use of AI in education settings and more generally.”

The editors of this issue plan to publish two new editions next year, aimed at education professionals and students creating OER as part of their learning journey, respectively. Both editions are crowd-sourced. Ideas can be submitted until the end of this year:

Creative and critical engagement with AI in education (link)

This website of the metaLab (at) Harvard was recently launched. The purpose of this website is: (from the press release)

This project offers:

  • A searchable collection of educator-designed assignments for integrating AI into syllabi, and doing so responsibly and critically
  • Understandable AI concept descriptions designed to outline essential concepts and skills in a streamlined guide
  • Recommendations for educators on how to begin their AI journey in the classroom
  • An interactive tutorial on using large language models
  • A resource list for further AI exploration, including related projects

Although this website has a broader scope than just collecting uses of AI in education, the assignments on this site in particular can provide inspiration for AI at Open Educational Practices and Open Pedagogy. As with the 101 Creative Ideas, crowd sourcing is used to build the collection of assignments.

AI & Open Educational Practices | Open Pedagogy

Afbeelding van Annett Zobel via Pixabay

(Update 26 November: an English version is available.)

Vorige week zat ik bij de SURF Onderwijsdagen in een panel, georganiseerd door Marc Dietzenbacher en Tijmen Leurs van de MBO-Raad. Het onderwerp was “AI een boost voor open leermaterialen?”

In de voorbereiding op dit panel heb ik voortgebouwd op een eerder verschenen blog over de impact van (Gen-)AI op open leermaterialen, geschreven door het Zone 42 collectief. Bij de jaarlijkse OEGlobal conferentie medio oktober was er veel aandacht voor dit onderwerp, zowel in het programma als in de wandelgangen. In grote lijnen werden daar dezelfde denkrichtingen gevolgd als in de blog. Veel aandacht was er voor de ethische vraagstukken die samenhangen met de EDI-principes (Equality, Diversity, Inclusion) in onderwijs. Door de vrije toegang en rechten op aanpassing zijn open leermaterialen belangrijke middelen bij het realiseren van deze principes. Daarom pleit ik om, naast de “gewin, gemak, genot”-insteek van gebruik van (Gen-)AI bij open leermaterialen, ook aandacht te geven aan de EDI-insteek. Dat kun je bijvoorbeeld doen door alle, door Gen-AI opgeleverde, resultaten kritisch vanuit de EDI-bril te beschouwen en er, indien nodig, aanpassingen op aan te brengen.

Nauw hieraan gerelateerd zijn de meest recente ontwikkelingen rond ChatGPT custom. Een mooie ontwikkeling met veel potentie, maar het vereist wel een plus-licentie op ChatGPT (à $20 per maand) om dit te kunnen gebruiken. Inzetten hiervan in het onderwijs werpt de inclusievraag op: mag cq wil je studenten verplichten een licentie op deze tool aan te schaffen? Wettelijk gezien moet een instelling een alternatief bieden voor leermateriaal dat wordt gebruikt in het onderwijs. Maar daarnaast spelen, net als bij andere digitale hulpmiddelen, de verplichting tot een verwerkersovereenkomst met de leverancier en de privacy-aspecten van deze tool. Deze tool zou daarom onderdeel moeten worden van het voorgenomen afsprakenstelsel, zoals verwoord in het rapport Verklaring Nationale Aanpak Digitale en Open Leermaterialen.

Zeven principes van Creative Commons

Eén van de vraagstukken rond open leermaterialen en (Gen-)AI betreft het auteursrecht. In dat kader heeft Creative Commons zeven principes  geformuleerd voor het reguleren van generatieve AI-modellen om de belangen van makers, mensen die bouwen op de commons en de belangen van de maatschappij in de duurzaamheid van de commons te beschermen:

  1. Het is belangrijk dat mensen de mogelijkheid blijven houden om bestaande werken te bestuderen en analyseren om nieuwe werken te creëren. De wet moet ruimte blijven laten voor mensen om dit te doen, ook door het gebruik van machines, en tegelijkertijd rekening houden met maatschappelijke zorgen die voortkomen uit de opkomst van generatieve AI.
  2. Alle partijen moeten samenwerken om manieren te definiëren waarop makers en rechthebbenden hun voorkeuren kenbaar kunnen maken met betrekking tot AI-training voor hun auteursrechtelijk beschermde werken. In de context van een afdwingbaar recht moet de mogelijkheid om af te zien van dergelijk gebruik worden beschouwd als het wetgevingsplafond, aangezien opt-in en op toestemming gebaseerde benaderingen grote delen van de commons zouden opsluiten vanwege de buitensporige lengte en reikwijdte van auteursrechtelijke bescherming, evenals het feit dat de meeste werken op geen enkele manier actief worden beheerd.
  3. Daarnaast moeten alle partijen ook samenwerken om de implicaties voor andere rechten en belangen aan te pakken (bv. gegevensbescherming, gebruik van iemands gelijkenis of identiteit). Dit zal waarschijnlijk interventies vereisen via andere kaders dan het auteursrecht.
  4. Er moet speciale aandacht worden besteed aan het gebruik van traditionele kennismaterialen voor het trainen van AI-systemen, inclusief manieren voor beheerders van gemeenschappen om toestemming te verlenen of in te trekken.
  5. Elke wettelijke regeling moet garanderen dat het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken voor het trainen van generatieve AI-systemen voor niet-commerciële doeleinden van algemeen belang, inclusief wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, is toegestaan.
  6. Ervoor zorgen dat generatieve AI resulteert in breed gedeelde economische welvaart – de voordelen die ontwikkelaars van AI-modellen halen uit toegang tot de commons en auteursrechtelijk beschermde werken moeten breed gedeeld worden onder alle bijdragers aan de commons.
  7. Om tegenwicht te bieden aan de huidige concentratie van middelen in de handen van een klein aantal bedrijven moeten deze maatregelen worden geflankeerd door overheidsinvesteringen in publieke rekeninfrastructuren die tegemoet komen aan de behoeften van gebruikers van deze technologie in het algemeen belang op wereldwijde schaal. Daarnaast moet er ook publiekelijk geïnvesteerd worden in trainingsdatasets die de hierboven geschetste principes respecteren en als gemeengoed beheerd worden.

Vooral principe 7, benadrukken van het belang van sterke publieke infrastructuren en een sterke rol voor overheden, vind ik belangrijk. Dit past ook goed bij de voortdurende aandacht in Nederland voor beschermen van publieke waarden in het onderwijs. In zijn meest recente blog verwoordt de éminence grise van open afstandsleren, de Canadees Tony Bates, het als volgt (nadruk aangebracht door mij):

Digital learning is not only a goal in itself but more importantly a necessity if higher educational institutions are to produce the kind of students needed in a fast-changing world, but that requires a hard look at the curricula we offer and our teaching methods to make sure they are fit for purpose, as well as adopting new technologies and infrastructures. We need to cut the rhetoric and the hype, and start to re-design thoughtfully and pragmatically our institutions and our teaching for this new emerging world. Digital learning is central to this.
However, we need to act with an understanding that this alone will not be enough. The biggest problem we face after climate change is the increasing divide between the very rich and the rest of us. Tinkering with access, digital learning, and re-design of teaching and institutions will not of itself address this great divide. Digital learning needs to go hand-in-hand with political and economic change if we are to avoid becoming slaves to the mega-rich.

Effect van (Gen-)AI op gebruik van open leermaterialen in het onderwijs

Tijdens de paneldiscussie bij de Onderwijsdagen kwam ook naar voren hoe uiteindelijk studenten de impact van (Gen-)AI en open leermaterialen kunnen ervaren. Dit issue kan worden geformuleerd als:

Welke impact heeft AI op Open Educational Practices en Open Pedagogy?

De begrippen Open Educational Practices en Open Pedagogy worden gebruikt voor die onderwijspraktijken waar open leermaterialen of andere vormen van openheid (zoals open netwerken en open platforms) een essentiële rol spelen (zie hier voor de definities van beide begrippen).

Laaghangend fruit hierbij is gebruik van Gen-AI door studenten bij het maken van open bronnen. Gen-AI zou studenten in dit proces kunnen ondersteunen door het geven van suggesties, de kwaliteit van het schrijven te verbeteren, of eerste concepten van content te genereren.

Twee mooie bronnen die als inspiratie gebruikt kunnen worden om AI in open onderwijsprocessen te gebruiken zijn de volgende:

101 Creative ideas to use AI in education, A crowdsourced collection (link).

Uit het voorwoord van dit in juni van dit jaar verschenen open boek:

“This collection captures where we are at this moment in time with our collective thinking about potential alternative uses and applications of AI that could make a real difference and potentially create new learning, development and opportunities for our students and educators, for all of us. The collection is based on an open invitation to all educators and students to share ideas on how AI tools such as ChatGPT, DALL·E 2, and Midjourney, for example, could be used in inventive ways for learning, teaching and scholarship.

We are mindful of the importance of critical and ethical use of AI in education settings and more generally.”

De plannen van de editors van deze uitgave zijn om komend jaar twee nieuwe uitgaven te publiceren, respectievelijk gericht op onderwijsprofessionals en op studenten die als onderdeel van hun leertraject open beschikbare bronnen creëren. Beide uitgaven zijn crowd-sourced. Tot einde van dit jaar kunnen ideeën worden ingestuurd:

Creative and critical engagement with AI in education (link)

Deze website van het metaLab (at) Harvard is onlangs gelanceerd. Het doel van deze website is: (uit het persbericht)

This project offers:

  • A searchable collection of educator-designed assignments for integrating AI into syllabi, and doing so responsibly and critically
  • Understandable AI concept descriptions designed to outline essential concepts and skills in a streamlined guide
  • Recommendations for educators on how to begin their AI journey in the classroom
  • An interactive tutorial on using large language models
  • A resource list for further AI exploration, including related projects

Hoewel deze website een bredere opzet heeft dan alleen verzamelen van gebruik van AI in het onderwijs, kunnen met name de assignments op deze site inspiratie geven voor AI bij Open Educational Practices en Open Pedagogy. Evenals bij de 101 Creative Ideas wordt ook hier crowd sourcing gebruikt voor het opbouwen van de collectie assignments.