MOOC research en de waarde voor het hbo

Vorige week donderdag benaderde Karel Kreijns me of ik vandaag op de MOOC researchdag van de Vereniging Onderwijs Research, divisies ICT en HO een presentatie over MOOC-onderzoek in het hbo wilde geven.
In een eerdere blogpost heb ik al eens gemijmerd over de waarde van het publiceren van een MOOC voor een hbo-instelling. Inmiddels zijn er diverse hbo’s die daadwerkelijk een MOOC hebben gepubliceerd, om redenen die in die blogpost werden genoemd en om internationale aandacht te genereren. Maar inmiddels constateer ik ook dat hergebruik van een MOOC veel meer voor de hand ligt dan produceren ervan, juist omdat de meeste hbo-instellingen een regionaal karakter hebben en veel hbo-instellingen sowieso nog geen stappen hebben gezet om hun onderwijs opener te maken. Delen van leermaterialen gebeurt wel, maar veelal binnen de muren van de instellingen, met de eigen collega´s. Publiceren van een MOOC als eerste activiteit op dit gebied is dan, ook vanwege de kosten, wellicht een brug te ver.
Dat bracht mij op de vraag hoe het hbo kan profiteren van research naar MOOC´s, met name als die research zich zou richten op vraagstukken rondom publiceren van een MOOC. Een nadere karakterisering van research op MOOC leerde me dat er grofweg twee typen research bestaan:

  • Research met MOOC als vehikel (MOOC-as-a-vehicle). Het primaire doel van die research is om MOOC’s te gebruiken om meer inzicht te krijgen in educatieve vraagstukken. De resultaten kunnen wel bijdragen aan een hogere kwaliteit MOOC’s, maar zijn ook buiten de MOOC-context bruikbaar. Een voorbeeld van dit type research is het vraagstuk van learning analytics en beïnvloeden van leergedrag. Resultaten van dit type onderzoek kunnen bijdragen aan het beter begrijpen van MOOC’s, maar dat is niet het hoofddoel.
  • Research met MOOC als onderwerp (MOOC-as-a-subject). Het doel van die research is primair het MOOC-fenomeen beter te begrijpen, met name de invloed van Massive en Open. Hierbij komen zowel educatieve vraagstukken als anderssoortige vraagstukken aan bod (zoals juridisch, financieel en productie). Resultaten van dit type onderzoek kunnen bijdragen aan meer inzicht in educatieve vraagstukken in het algemeen, maar dat is niet het hoofddoel.
Vanuit het gezichtspunt van openheid (waaronder ik zowel vrije toegang als het publiceren van de leermaterialen onder een open licentie waaronder de 5R rechten kunnen worden uitgeoefend) geeft dat het volgende raamwerk:

Hoe groener een cel, hoe beter de research aansluit bij vraagstukken rondom openheid die in het hbo leven. Voor het type research waarbij MOOC als een vehikel wordt gebruikt is er geen verschil in belang voor het hbo tussen publiceren en hergebruik.
Een analyse van de 15 papers uit de research track van de vorige week gehouden eMOOCs2015 conferentie leerde me:

  • 4 papers vielen in de categorie MOOC-as-a-vehicle (met onderwerpen als learning analytics, self-directed learning en invloed van taal op leerprestaties)
  • 11 papers vielen in de categorie MOOC-as-a-subject, publish (met onderwerpen als videoproductie, tooling en invloed van EU privacy wetgeving)
  • er waren geen papers in de categorie MOOC-as-a-subject, reuse.
Dat, en de waarnemingen die ik heb betreffende openheid in het algemeen en in het hbo in het bijzonder, brengt mij op een aantal vragen over de waarde van MOOC research voor het hbo waarop ik vooralsnog geen antwoorden heb:
  • Hoe waardevol is MOOC-as-a-subject research in isolatie voor ontwikkeling van kennis over educatie in het algemeen en de invloed van openheid op (kwaliteit van) onderwijs in het bijzonder? Dit mede omdat MOOC een slecht gedefinieerd begrip is (wat is Massive? wat is open?)
  • Hoe kan het hbo (beter) profiteren van MOOC-as-a-subject, publish research?
  • Hoe belangrijk zijn open licenties bij MOOC’s voor het hbo (vanuit de reuse gedachte)?
  • Zou OER-as-a-subject research (zowel publish als reuse) niet beter aansluiten bij de huidige behoefte binnen het hbo?
Voor “mijn” instituut (Fontys Hogeschool ICT) weet ik de antwoorden wel. Ik ben benieuwd naar de antwoorden bij andere instituten, zowel binnen Fontys als daarbuiten.

 

Rapport Preparing for the Digital University


Deze week verscheen het rapport Preparing for the Digital University, gemaakt in opdracht van en gefinancierd door de Bill and Melissa Gates Foundation. Een van de hoofdauteurs is George Siemens, executive director van het  Learning Innovation and Networked Knowledge Research Lab aan de University of Arlington in Texas. Hij was in 2008, samen met Stephen Downes, de founding father van de eerste MOOC die er gegeven werd (CK08). Verderop in deze blogpost kom ik hierop terug.
Het rapport is het laatste resultaat van het bredere MOOC Research Initiative (MRI). Dit initiatief beoogt  to explore the potential of MOOCs to extend access to postsecondary credentials through more personalized, more affordable pathways.
De subtitel van het rapport luidt: a review of the history and current state of distance, blended, and online learning. Op deze wijze beogen de auteurs een overzicht te geven van de wetenschappelijke onderzoeken die er tot nu toe hebben plaatsgevonden en die van nut kunnen zijn voor verdere ontwikkeling van MOOC’s en digitaal leren.
Het rapport kent de volgende hoofdstukken

  • The history and state of Distance Education. Uit de door hen bestudeerde research literatuur concluderen ze dat “distance education, when properly planned, designed, and supported by the appropriate mix of technology and pedagogy, is equivalent to, or in certain scenarios more effective than, traditional face-to-face classroom instruction. This highlights the importance of instructional design and the active role of institutions play in providing support structures for instructors and learners.” (accentuering door mij aangebracht). Dit omschrijven ze wat uitgebreider in negen observaties over o.a. studenttevredenheid en kwaliteit van research op dit terrein.
  • The history and state of Blended Learning. Ze omschrijven Blended learning (BL) als een mix van traditioneel face2face onderwijs en online leren. Persoonlijk vind ik dat hier wat snel over het verschil tussen onderwijs en leren wordt heengestapt. Hun conclusie: “The findings suggest that advances in technology have fueled the development of BL from a grassroots practice to an emerging research field. The implementation of BL practices by including both online and f2f modes of delivery positively influence student performance, making BL an attractive educational provision. At present, the field of BL is still dependent on the modes of delivery it is derived from, drawing heavily on OL in both theory and in practice. The field of BL is a dynamically changing area, and much of the critique of the existing research noted here is likely to be rapidly addressed in future work. That being said, a critical overview of the field suggests that it can further mature by adopting a digital learning perspective in its own activities.”
  • The history and state of Online Learning. Hun conclusie: “Except for showing no significant difference in effectiveness of online learning compared to traditional face-to-face settings, the studies within the first theme (RS: comparison of online learning with the traditional classroomalso provided directions for further research, necessary to better understand what practices work best in online settings. Our findings further indicate that contemporary research into online learning almost univocally agrees that structured online discussions with clear guidelines and expectations, well-designed courses with interactive content and flexible deadlines, and continuous instructor involvement that includes the provision of individualized, timely, and formative feedback are the most promising approaches to fostering learning in online environments. However, this also implies a more complex role for the instructor in online settings, and a need for research on instructional strategies that would allow for the development of student self-regulatory skills.” (accentuering door mij aangebracht). Deze conclusie geeft inzicht in de eisen die je aan een online leeromgeving mag stellen, maar lijken me ook nogal vanzelfsprekend. Het illustreert wel de complexiteit van het aanbieden van online leren.
  • The history and state of Credentialling and Assessment. Gegeven het eerder beschreven doel van het MRI is dit een logisch onderdeel van deze studie. In hun studie wijzen ze o.a. op het grote verschil tussen Europa en de US op dit gebied: Europa heeft een Bologna accoord en het daaruit ontstane ECTS systeem. Dat geeft een solide basis voor breder erkennen van elders behaalde studiepunten. Hun conclusie luidt dat in de laatste 20 jaar er een spanning is ontstaan tussen enerzijds de wens naar standaardisatie van hoe credentialsmoeten worden gemeten en anderzijds de vele mogelijkheden die er zijn ontstaan om deze standaardisatie te realiseren. De voornaamste onderzoeksgebieden die zij onderkennen zijn:
    • student engagement and learning success,
    • MOOC design and curriculum,
    • self-regulated learning and social learning,
    • social network analysis and networked learning, and
    • motivation, attitude and success criteria

In hun voorwoord trekken de auteurs al de volgende conclusie:

During the process of completing this report, it became clear to us that a society or academic organization is required to facilitate the advancement and adoption of digital learning research. Important areas in need of exploration include faculty development, organizational change, innovative practices and new institutional models, effectiveness of teaching and learning activities, the student experience, increasing success for all students, and state and provincial policies, strategies, and funding models.

Ofwel: veel activiteiten op diverse gebieden zijn nodig om de verdere ontwikkeling van digitaal leren (al dan niet met MOOC’s) effectief te laten zijn. Wie of wat daarbij het voortouw zou moeten nemen is niet aan te geven, maar gezien de omvang en breedheid van activiteiten denk ik dat nog meer samenwerking, tussen instellingen, tussen instellingen en overheden, nationaal en internationaal, onderzoek én implementatie, noodzakelijk is.
Na het verschijnen van dit rapport verscheen er stevige kritiek van Stephen Downes op de opzet en de gebruikte onderzoeksmethode. Zoals in mijn inleiding al aangegeven waren ze partner in crime in 2008. “This is a really bad study” waren de woorden van Downes. Dit leidde tot een serie blogposts van Downes en Siemens met woord en weerwoord die tot op dit moment loopt en ongetwijfeld nog zal worden voortgezet met nu Siemens aan zet. De discussie spitst zich toe op de volledigheid van de literatuurstudie, onvoldoende onderbouwen van evidence en onvoldoende aandacht geven (in de ogen van Downes) aan de ontwikkelingen, waarvan hij en Siemens aan de wieg stonden. In chronologische volgorde:

 

Global meeting Open Education Consortium 2015

Van 22 t/m 24 april werd in het wonderschone Banff in Canada de jaarlijkse Global meeting van het Open Education Consortium (OEC) gehouden.
Voorafgaand aan deze meeting hield het Global OER Graduate Network (GO-GN) haar inmiddels 4e tweedaagse seminar. Twaalf PhD-onderzoekers presenteerden daar hun research plan (de nieuwkomers) danwel resultaten van hun onderzoek (de gevorderden). Voor de gevorderden was het een repetitie voor de presentatie die ze tijdens het congres in een speciale research track moesten geven. Alle onderzoekers kregen feedback van hun peers en de aanwezige supervisors van UNED, OU-UK, Fred Mulder en ondergetekende. Een diversiteit aan nationaliteiten (Spanje, Portugal, Nederland, Griekenland, India, China, Frankrijk, Zuid-Afrika en Israel) en onderwerpen (van Ecosystems for OER in Healthcare tot Recommendations on formative assessment and feedback practices for stronger engagement in MOOCs) passeerden de revue. De bij het congres aanwezige UNESCO OER hoogleraren gaven op de tweede dag acte de presence voor een open discussie over open en OER met de aanwezigen.
>> Slides GO-GN seminar
>> Geselecteerde papers in special issue Openpraxis
Omdat ik tijdens het congres niet alle presentaties kon volgen kreeg ik geen goed beeld van wat de overall thema’s waren die er speelden. Ik heb daarom de abstracts die op de website gepubliceerd zijn geanalyseerd. Dat gaf het volgende beeld.

Presentaties naar thema

De 97 presentaties van het congres waren in een aantal categorieën ingedeeld. De volgende figuur geeft het aantal presentaties per categorie.

Presentaties naar afkomst

De volgende figuur geeft het aantal presentaties, verdeeld naar continent. Omdat drie presentaties auteurs uit twee landen had komt het aantal drie hoger uit dan hiervoor.

 
 
 
 
 
 
Opvallend hier is het relatief grote aantal presentaties uit Afrika. Het merendeel daarvan was afkomstig van het ROER4D project.

OER, MOOC of allebei?

Afgaand op de titel en de abstracts van de presentaties gaf dit het volgende beeld

Trefwoord →

 
 Categorie↓

OER (incl. OCW en open textbooks)

MOOC OER & MOOC Open Education (incl. Open Educational Practices)

Geen van deze begrippen

Innovation

7

1

1

5

1

Evidence of impact

6

2

1

Strategy

15

3

3

5

Implementation

6

3

2

3

Pedagogy & Design

8

3

1

4

Research track ROER4D & GO-GN

11

2

4

Totaal

53

14

1

11

18

Uit dit overzicht blijkt het relatief grote aantal presentaties over OER ten opzichte van MOOC’s. Mocht uit de overstelpende aandacht voor MOOC’s in de afgelopen jaren worden geconcludeerd dat OER een gepasseerd station is, dan leert deze conferentie wel anders.

Aantallen per thema

Analyse van de abstracts gaf een beeld van de belangrijkste thema’s die in de presentaties aan bod kwamen. Er was een duidelijke top-4:

Thema

Aantal

Adoptie van OER (hindernissen, aanpak)

19

Open policy (mapping projects, effecten, aanpak, zowel op nationaal als op instellingsniveau)

14

Toepassingen van open learning

8

Support voor (her)gebruik van OER

7

Opvallend was het gering aantal presentaties over meer maatwerk leren (4) en learning analytics (2). Met name dat laatste viel op, omdat dit in 2014 bij de OEGlobal een veelbesproken thema was in de presentaties.
Nynke Bos van de UvA heeft over dit congres een impressie geschreven met aandacht voor wat OER voor onderwijs kan betekenen.
Naast mijn betrokkenheid bij het GO-GN seminar ben ik ook actief geweest in twee workshops. Samen met o.a. Willem van Valkenburg en Martijn Ouwehand van de TU Delft verzorgden we een introductie in Open Education voor leden van het OEC die nog weinig ervaring hebben met projecten in die sfeer. Tevens verzorgde ik een workshop rondom het binnenkort te lanceren Information Center (IC) van het OEC. Dit IC moet een vraagbaak worden voor iedereen die informatie zoekt over Open Education. Binnen mijn lectoraat is dit ook één van de hulpmiddelen die ik wil ontwikkelen om docenten die met OER aan de slag gaan te kunnen ondersteunen bij problemen. Mede daarom ben ik voorzitter van de werkgroep binnen het OEC die dit moet gaan realiseren.

Babson survey 2015: online onderwijs in USA

 
Deze week kwam de 12e editie van het rapport Grade Level: Tracking Online Education in the United States uit. Deze studie wordt sinds 2002 uitgevoerd door de Babson Survey Research Group (BSRG), met partners Pearson, Tyton en Online Learning Consortium. Dit rapport verschijnt kort na hun onderzoek naar adoptie van OER, waarover ik in oktober een blogpost schreef. In de onderhavige studie wordt breder gekeken naar de stand van zaken rondom aanbod van (al dan niet open) online onderwijs.
Een complicatie bij deze editie is dat ze voor het eerst ook gebruik maken van data aangeleverd door Integrated Postsecondary Education Data System (IPEDS). Dat heeft als voordeel dat er veel meer data aanwezig is (instellingen moeten verplicht data aanleveren aan dit instituut), maar het maakt vergelijkbaarheid met eerdere jaren lastiger omdat er verschillen in definities zijn tussen IPEDS en de BSRG. Om de resultaten beter te kunnen interpreteren is het goed te weten welke omschrijvingen gehanteerd worden voor de begrippen Online en Distance Education.
De volgende tabel geeft de gebruikte omschrijving van een online cursus:

Aandeel online Type cursus Omschrijving
0% Traditioneel Geen gebruik van online technologie. Content wordt schriftelijk of mondeling overgedragen
1 – 29% Webgefaciliteerd Gebruikt webtechnologie voor ondersteuning van een face-to-face cursus. Kan gebruik maken van een ELO of webpagina’s om een syllabus of opdrachten te publiceren.
30 – 79% Blended / hybride Cursus mixt online en face-to-face overdracht. Een substantieel deel van de content wordt online overgedragen, gebruikt online discussies en heeft een beperkte hoeveelheid face-to-face momenten
80+% Online Cursus met (bijna) alle content online aangeboden. Kent doorgaans geen face-to-face momenten

De omschrijving van distance education van IPEDS: A course in which the instructional content is delivered exclusively via distance education. Requirements for coming to campus for orientation, testing, or academic support services do not exclude a course from being classified as distance education. Deze omschrijving zorgt bij de instellingen voor onduidelijkheid. Tellen bijvoorbeeld blended of hybride cursussen mee?
In een apart hoofdstuk in het rapport wordt uitgelegd welke gevolgen het heeft voor de vergelijkbaarheid. De resultaten die ik in deze blog presenteer worden minder beïnvloed door deze overgang, zeker waar het jaar-op-jaar veranderingen betreft.
Het rapport gebruikt responses van ruim 2800 colleges en universiteiten en de IPEDS data van nog eens 4891 instellingen. De steekproef vertegenwoordigt 78,7% van de inschrijvingen in het hoger onderwijs.
De volgende resultaten vond ik de meest opvallende uit het rapport. Bedenk hierbij wel dat dit de situatie in de US meet. Deze kan niet één-op-één worden vertaald naar de situatie in Europa, maar kan wel input zijn voor overwegingen die instellingen voor hoger onderwijs in Nederland kunnen gebruiken wanneer ze nadenken over beleid of activiteiten op het gebied van online onderwijs.
De volgende tabel geeft het aantal studenten dat in 2012 en 2013 is ingeschreven in een distance education course, uitgesplitst naar type instelling.

2012 2013 Delta
Public 3.584.745 3.750.745 166.000 4,6%
Private not-for-profit 684.030 770.219 86.189 12,6%
Private for-profit 799.417 736.415 -63.002 -7,9%
Total 5.068.192 5.257.379 189.187 3,7%

Opvallend zijn hier de verschillen bij de private instellingen. Het rapport geeft hier geen verklaring voor, maar wellicht dat bij die not-for-profit instellingen al in 2013 MOOC’s onderdeel van hun aanbod uitmaakten (al dan niet hergebruikt), waar dat bij for-profit instellingen nog teveel onzekerheid geeft (bijvoorbeeld over de kwaliteit of de toestemming voor hergebruik).
Dat het belang van online onderwijsaanbod steeds groter wordt gevonden geeft de volgende grafiek weer.

Over een positief effect op de leeruitkomsten zijn de meningen wat gereserveerd, gegeven de resultaten voor de vergelijking Learning outcomes in online education compared to face-to-face. Over de jaren heen is men wel wat positiever geworden, maar de meerderheid ziet geen verschil of denkt zelfs dat de resultaten slechter zijn.

Acceptatie van online education door de staf is in de loop van de jaren niet veel gewijzigd, met wel een lichte stijging in het aantal responses voor niet-acceptatie:

In verschillende jaren is ook gemeten of het vasthouden van studenten bij online onderwijs lastiger is dan bij face-to-face onderwijs. Het percentage respondenten dat het eens is met deze stelling stijgt gestaag. Wellicht dat de meningen meer en meer op (negatieve) ervaringen worden gebaseerd in de loop der jaren door de groei in online aanbod.

Moeite met vasthouden van studenten bij online onderwijsaanbod wordt door 65,3% als een (heel) grote barrière beschouwd voor acceptatie van online onderwijs. Andere barrières zijn het meerwerk voor de facultaire staf (77,9%) en het gebrek aan acceptatie van een online graad door potentiële werkgevers (37,5%).

MOOC’s

In de survey zijn drie vragen over MOOC’s gesteld. Omdat deze vragen in drie achtereenvolgende edities zijn gesteld, is vergelijking van de resultaten mogelijk. Allereerst de resultaten over het aanbod van MOOC’s door instellingen:

Misschien verrassend vanwege alle aandacht en de hype die er de afgelopen jaren was, maar het overgrote deel van de respondenten overweegt nog geen MOOC te publiceren. Wellicht dat de resultaten van de andere vragen een verklaring hiervoor vormen.
De tweede vraag meet de mening over duurzaamheid van aanbieden van een MOOC:
Hieruit blijkt dat in de loop van de afgelopen jaren steeds meer instellingen vraagtekens zetten bij de duurzaamheid van een MOOC als vorm van cursusaanbod. Ik ben mede daarom wel benieuwd naar de resultaten wanneer naar plannen voor hergebruik van een MOOC van derden zou worden gevraagd.
De laatste vraag peilt de meningen over de waarde van een MOOC om ervaring te krijgen met online didactiek:

Uit deze resultaten blijkt dat instellingen minder geloof krijgen in een MOOC als middel om ervaring op te doen met online didactiek. Experimenten zullen wellicht plaatsvinden met andere vormen van online onderwijs, zoals SPOC of webinars. Maar misschien dat ook meer geëxperimenteerd wordt met blended vormen van onderwijs, waarbij online didactiek aangevuld wordt met offline werkvormen.
Binnen het EU-gefinancierde HOME-project is een survey uitgevoerd, waarbij vergelijkingen met eerdere edities van deze Babson survey konden worden gemaakt. De resultaten daarvan zullen binnenkort gepubliceerd worden. Dan zal ook blijken in hoeverre de situatie in Europa al dan niet vergelijkbaar is met die in de US waar het MOOC’s betreft.

Silicon Valley in de EU

Als start van 2015 attendeerde collega Eric Slaats me op een overzicht van 15 “edtech” start-ups in de EU. Naast voor mij bekende initiatieven als Iversity, Alison en Futurelearn bevat de lijst ook enkele mij nog onbekende initiatieven. De vermelde initiatieven zijn in diverse stadia van ontwikkeling. Een aantal ervan is alleen tegen betaling te gebruiken, een aantal kent een freemium model en een aantal is geheel vrij te gebruiken. Daar waar het gaat om delen van content zijn soms wel en soms niet de voorwaarden voor hergebruik duidelijk (lees: wordt soms wel en soms niet vermeld onder welke open licentie het leermateriaal te hergebruiken is).
Een paar initiatieven uit de lijst, waarbij delen van content het oogmerk is, heb ik nader bekeken. Hier mijn indrukken.
Eliademy: een Fins initiatief. Eliademy is een platform waar docenten en lerenden cursussen kunnen creëren, delen en volgen. Hun motto is “Democratizing education with technology“. Alle functies zijn vrij beschikbaar. Je kunt zelf bepalen of je een cursus vrij of tegen betaling aan wilt bieden. Bij het laatste gaat 30% van de opbrengst naar Eliademy. Dat lijkt hun verdienmodel te zijn.
Cursussen kunnen self-paced of cohortgewijs worden opgezet. Er is de mogelijkheid discussieforums aan cursussen te koppelen. De auteursomgeving is erg rijk met diverse opties als aanmaken van quizzes, hergebruiken van bestaande content of zelf creëren van eigen content.
Volgens hun Terms of Use blijft alle content die je upload jouw eigendom. Er worden geen rechten overgedragen aan Eliademy.
Sowiso: een spin-off van de Technische Universiteit Eindhoven. Beoogt digitale wiskundecursussen aan te bieden. Lijkt geen open modus te hebben.
Coursio: een Zweeds initiatief. Omschrijft zichzelf als “a simple publishing service for education oriented content and courses“. Voor zover ik kon nagaan zijn er alleen cursussen beschikbaar die tegen betaling te volgen zijn (behalve de cursussen die meer over Coursio vertellen). Onduidelijk is hoeveel publiceren van een cursus kost. Er is een API beschikbaar.
Gibbon: een initiatief uit Leiden. Op dit platform is het mogelijk zgn. playlists te maken en te volgen. Een playlist is een verzameling bronnen, in een logische volgorde geplaatst door een expert. Die playlists kunnen variëren van een lijst van video’s (veelal beschikbaar via Youtube of Vimeo) tot een combinatie van diverse bronnen, zoals teksten en afbeeldingen, al dan niet elders beschikbaar of in de omgeving gecreëerd. Daarnaast biedt het platform community faciliteiten via een discussieforum, gekoppeld aan de inhoud.
Het platform is ideaal voor een docent om cursussen te creëren of te hergebruiken, eventueel als halffabrikaat en daar opdrachten aan koppelen, omdat het platform voor zover ik kon zien dit laatste niet ondersteunt. De omgeving is vergelijkbaar met de Wikiwijs Maken omgeving.
Voor zover ik kon zien zijn alle services vrij beschikbaar. In de Terms of Service wordt duidelijk dat Gibbon alle gebruikers bijdragen die op het platform wordt geplaatst mag gebruiken voor allerlei doeleinden. Het verdienmodel achter de site is niet duidelijk.
Digischool: niet te verwarren met de Nederlandse Digischool (PO en VO), hoewel het deels wel vergelijkbaar is. Lijkt op wat Wikiwijs en KlasCement beogen (delen van leermaterialen door docenten), maar is qua uitvoering meer vergelijkbaar met KlasCement (team van redacteuren die content eerst beoordeelt). Staat op punt van starten. Verdienmodel en mate van openheid is onduidelijk.
Van de hier bekeken initiatieven vond ik Eliademy de beste indruk achterlaten: een rijke omgeving met ook al veel content beschikbaar. De andere hier vermelde intiatieven zijn wel de moeite waard om te volgen qua ontwikkeling.
 
 
 

OER, MOOC en ECO: een case in openheid

ECO (Elearning, Communication, Open-data) is een EU-project met onder meer de volgende doelen (met accentuering van mij):

  • ECO will focus on expanding the most successful experiences with MOOCs in Europe into a pan-European scale. This will be achieved through pilots and demonstrations of the best practices implemented in regional hubs of excellence all over Europe, and also through evaluations of outcomes, results and lessons learnt from them in an open and mobile learning context.
  • ECO will use leading-edge technology to create a combined MOOC platform – based on individual platforms and resources provided by project partners – making it possible to combine and transfer pilot activities in all the hubs involved.

Ik werd getriggerd door een statement op hun site (met accentuering van mij):

Open Educational Resources (OER) have the potential to broaden access to education and to improve the quality and cost-effectiveness of teaching and learning in Europe. The best way to put OERs into practice is through Massive Open Online Courses (MOOCs).

Ik vroeg me daarbij een paar zaken af:

  1. Waarom is dat “the best way”? Waaraan meet je dat af?
  2. Geldt dit statement zowel voor lerenden als docenten?

Ik wil het in deze blogpost hebben over de tweede vraag. Daarbij ga ik eerst in op de verschillen in doelgroep van OER en MOOC. Daaruit leid ik af wat het belang van een open licentie is. Vervolgens analyseer ik ECO op hun gebruik van open licenties. Tenslotte trek ik wat conclusies uit deze beperkte case study en formuleer ik een lesson learnt voor projecten die zich bezighouden met publiceren van OER.

Doelgroepen OER en MOOC

Voor mij is het grote verschil tussen een MOOC en OER verschillen in doelgroep, gekoppeld aan ervaren gemak.
De doelgroep van een MOOC is een lerende. Die ervaart een gemak doordat een expert op een vakgebied een juiste mix heeft gemaakt van content en die tot een samenhangend geheel heeft gebundeld. Een docent heeft bij hergebruik van een MOOC vaak echter weinig keuze: take it or leave it (als hergebruik al wordt toegestaan, wat in sommige gevallen niet zo is). Het gemak van aanpassing aan de eigen context is met name aanwezig wanneer de leermaterialen gepubliceerd zijn als OER (dus onder een open licentie).
De doelgroep van OER is vooral een docent. Deze staat voor de taak om voor een lerende een juiste combinatie van OER en ander (al dan niet gesloten) materiaal te maken om daarmee specifieke doelstellingen te kunnen behalen. Het ervaren gemak daarbij is de mogelijkheid die materialen te kunnen bewerken en aan te passen aan de eigen context. Voor een lerende zijn grotere samenhangende OER-materialen zoals open textbooks of OER die expliciet bepaalde topics adresseren, zoals video’s bij de Kahn Academy, bruikbaar. Het door docenten ervaren gemak van mogen aanpassen zal voor hem echter niet gelden; vrije toegankelijkheid is voldoende. De in het statement geaccentueerde deel zal m.i. daarom hoogstens gelden voor een lerende.

Belang van een open licentie

Uit de verschillen in doelgroep volgt dat aanwezigheid van een open licentie, waarmee duidelijk wordt welke rechten een gebruiker heeft wat betreft aanpassing van de OER, vooral nuttig is voor een docent. Eerder dit jaar publiceerde de OER Research Hub een OER Evidence Report 2013-2014. Deze publicatie geeft een uitstekend beeld van de stand van zaken rondom gebruik van OER, hun effecten en uitdagingen.
De volgende findings rondom licenties en hergebruik werden daarbij duidelijk:

  • 86,3% van docenten passen OER aan om hun eigen doelen mogelijk te maken
  • Vrij beschikbare materialen brengen docenten ook vaak op ideeën, zonder dat deze materialen daadwerkelijk worden hergebruikt. Dat duidt niet op direct op de noodzaak voor een open licentie, maar aanwezigheid van een open licentie stimuleert docenten wel meer tot hergebruik van de ideeën.
  • 12,4% van docenten publiceren hun materialen onder een open licentie (voornamelijk Creative Commons). 67,5% van de docenten vinden open licenties belangrijk. Deze twee resultaten lijken tegenstrijdig, maar worden verklaard door de finding dat 26,8% van de docenten aangepaste materialen niet open “durven” te publiceren door onduidelijkheid over toestemming om materiaal aan te passen of te wijzigen.

Soortgelijke findings waren er ook bij het in oktober verschenen rapport van de Babson Survey Research Group met de resultaten van een survey bij instellingen voor hoger onderwijs in de USA naar adoptie van OER. Ik heb daar eerder over geblogd.
Voordelen van OER zoals kwaliteitsverbetering van leermaterialen door een community van gebruikers, worden pas echt gerealiseerd als herpublicatie van aangepaste OER ook daadwerkelijk plaatsvindt. Deze activiteit is belangrijk in wat wel wordt aangeduid als het OER ecosysteem (zie bijvoorbeeld hier en hier). Duidelijkheid over de rechten die een hergebruiker heeft is dan een nodige voorwaarde. Dit alles geeft aanleiding tot het formuleren van de volgende best practice:

  • Gebruik bij een MOOC waar mogelijk OER om de mogelijkheid tot optimalisering aan de context waarin hergebruik van een MOOC plaatsvindt, maximaal te maken
  • Geef duidelijkheid over onder welke condities de OER mogen worden hergebruikt door vermelding van de gebruiksvoorwaarden en de open licentie die gebruikt wordt

Hoe doet ECO dit?
Hoewel ECO zich presenteert als een MOOC-project en de verbinding met OER niet direct wordt gelegd, suggereren ze door hun statement over MOOC als de beste wijze om OER in de praktijk te gebruiken wel dat die verbinding er zou moeten liggen. En omdat demonstratie van best practices ook als een doel van ECO genoemd wordt, zou de in de vorige paragraaf geformuleerde best practice terug te vinden moeten zijn.
In een van hun deliverables wordt het volgende aangegeven (p. 21; accentuering toegevoegd door mij):
“The copyright licenses proposed for the public deliverables which will be uploaded to the website and for the courses are Creatice Commons (CC) Licenses. (…) The copyright license to be used in MOOCs still has to be decided by the ten hubs participating in the project. They must be supported by the system.”
Dit geeft bij mij onduidelijkheid en wekte ook verbazing:

  • Onduidelijkheid: dit statement staat onder het kopje “Licenses to be used in ECO-deliverables”. Maar (zoals ik heb geaccentueerd) het lijkt ook voor cursussen te gelden. Verderop staat echter dat over de licentie voor MOOC’s nog geen besluit is genomen. Wat is nu het verschil tussen “course” en “MOOC” in dezen?
  • Verbazing: de betreffende deliverable is gepubliceerd als pdf-document, maar is copy-protected. Het is onmogelijk teksten uit die deliverable te kopiëren. Als aan deze deliverable een open licentie gekoppeld moet worden (en dat is hun intentie), dan zou kopieerbaarheid toch ook eenvoudig mogelijk gemaakt moeten worden (één van de gevolgen van de “Right to Retain”, als onderdeel van de 5R van David Wiley). Een kleine steekproef leerde me dat geen enkele van de door mij bekeken documenten gepubliceerd is onder een open licentie. Zo weet ik bijvoorbeeld ook niet of ik de afbeelding van het projectlogo bij deze blogpost wel mag gebruiken.

Om te achterhalen hoe ECO presteert op het publiceren van OER als onderdeel van hun MOOC en over de duidelijkheid hierover zoals geformuleerd in de best practice uit de vorige paragraaf, heb ik binnen iedere MOOC op hun portal steekproefsgewijs de leermaterialen bekeken. Bij één MOOC had ik geen toegang tot de leermaterialen; het daar gebruikte platform verlangde van mij opnieuw registratie om toegang te verkrijgen. Dat vond ik een brug te ver gaan.
Momenteel bevat ECO 15 MOOC’s in diverse talen (ongeveer de helft Spaans). Iedere betrokken instelling heeft een eigen platform waarop de MOOC’s draaien. Er is een portal van waaruit de MOOC’s van iedere instelling zijn te bereiken. Vaak zijn de leermaterialen een combinatie van video’s (beschikbaar in Youtube) en teksten (in pdf of Word). Sommige platformen gebruiken daarnaast of in plaats van tools als Prezi en Scribd voor de leermaterialen. Om een MOOC te kunnen volgen is een eenmalige registratie op het portal nodig.
Mijn bevindingen ten aanzien van de eerder geformuleerde best practice:

  • De portal bevat een Terms of service. De link loopt echter dood: er zijn geen Terms of service beschikbaar.
  • Bij een aantal video’s staat een Creative Commons licentie in de video aangegeven. Bij een aantal andere video’s staat in de Youtube-omgeving (maar niet in de leeromgeving) aangegeven dat de standaard Youtube licentie geldig is. Artikel 8 uit de Youtube Terms of Service geeft meer invulling aan deze licentie. Ik vind die zelf niet zo helder: het lijkt of alles wat onder CC-BY toegestaan is ook is toegestaan onder een standaard Youtube licentie. Bij alle andere door mij bekeken andere leermaterialen dan video’s staat nergens iets vermeld over de licentie.
  • Eén keer kwam ik in mijn steekproef copyright-protected materiaal tegen als onderdeel van de verplichte leerstof. Dit materiaal is wel vrij benaderbaar. (Off-topic: dit materiaal is afkomstig van een publiek orgaan (Ministerie van Jeugd, Sport en Training Raad van Malaga), dus betaald door de belastingbetaler, dus waarom niet onder een open licentie gepubliceerd?)

Conclusie

Om de statement over gebruiken van OER in een MOOC binnen ECO meer geloofwaardig te maken is nog wel wat werk nodig. Formuleren en publiceren van de gebruiksvoorwaarden, met aandacht voor de open licentie en het toevoegen van open licenties aan het leermateriaal zijn twee van de noodzakelijke activiteiten. Mijn kleine steekproef maakte ook duidelijk dat hier en daar copyright clearance nodig zal zijn wanneer gestreefd wordt naar 100% OER binnen de MOOC´s. Daarnaast zou het project ook de eigen intenties van publiceren van deliverables onder een open licentie waar moeten maken.
Publiceren van het leermateriaal als OER zal wellicht ook om een andere reden nuttig zijn. ECO is een project dat ergens in 2017 zal eindigen (mijn aanname, gebaseerd op het overzicht van deliverables). Blijft ECO dan als zelfstandig portal in de lucht (naast OpenUpEd) of zullen de MOOC’s via OpenUpEd bereikbaar worden (wat mij een veel betere keuze lijkt om versnippering over portals te voorkomen)? In dat laatste geval zullen ze moeten voldoen aan het kwaliteitslabel van OpenUpEd. Dit vermeldt onder het kopje Digital openness “Courses should be available online for free but in addition apply open licensing so that material and data can be reused, remixed, reworked and redistributed (e.g. using CC-BY-SA or similar)”.
Positief is dat de intenties goed geformuleerd zijn en dat er nog 2 jaar resten om ze ook geïmplementeerd te krijgen.
Deze casus leert andere projecten die zich bezighouden met publiceren van open leermateriaal het volgende:

Verschaf van meet af aan duidelijkheid aan de gebruiker betreffende voorwaarden en open licenties. Dat bespaart de tijd en kosten van achteraf moeten uitvoeren van herstelacties.

Open en online onderwijs: is er meer dan MOOC en OER?

Wanneer er over vormen van open en online onderwijs wordt gepraat, worden veelal MOOC en Open Educational Resources (OER) als voorbeelden genoemd. Bij de onlangs afgesloten reeks strategische workshops die SURF samen met de SIG Open Education organiseerde, kregen we regelmatig de vraag of er meer vormen van open en online onderwijs (hergebruiken danwel zelf aanbieden) zijn.
Fred Mulder en Ben Janssen hebben voor open onderwijs in het algemeen een model geformuleerd (het 5COE-model). In dat model onderkennen ze 5 componenten die ieder een bepaalde mate van openheid kunnen hebben (te bepalen door de instelling die het open onderwijs aanbiedt): aanbod (leermaterialen, services en onderwijsinspanning) en vraag (van de lerende en van de omgeving). Ze onderscheiden openheid in zowel een klassieke opvatting (openheid in tijd, plaats, programma, tempo en toegang) als een digitale opvatting (gratis toegang tot leermaterialen; toegang (maar niet noodzakelijkerwijs gratis) tot services en onderwijsinspanning voor anderen dan formeel geregistreerde lerenden; en leermaterialen beschikbaar onder een open licentie).
Open en online onderwijs wordt veelal beperkt tot de aanbodkant. Bij OER gaat het specifiek over leermaterialen, bij een MOOC gaat het naast leermaterialen ook over services (zoals certificering en examinering) en onderwijsinspanning (zoals een tutor die in een forum aanwezig is). Een speciale vorm van OER vormt de Open Courseware. Dit zijn alle leermaterialen van een cursus die open beschikbaar zijn. Merk trouwens op dat “open” in deze voorbeelden verschillende betekenissen hebben, waarbij de gemeenschappelijke noemer de gratis toegang tot de leermaterialen is.
Om andere voorbeelden van open en online onderwijs te vinden kan de volgende structuur, afgeleid uit het 5COE-model, een handvat bieden om een voorbeeld te karakteriseren:

  • Gaat het om leermateriaal?
  • Welke services worden open aangeboden?
  • Welke onderwijsinspanningen worden open aangeboden?
  • Om welke vormen van openheid gaat het? (Klassiek, gratis, 5R)

Een aanpak om voorbeelden van open en online onderwijs te identificeren is om je te laten inspireren door voorbeelden van e-learning en je bij ieder voorbeeld af te vragen of en hoe dit open en online kan worden aangeboden. Bijvoorbeeld hier en hier zijn voorbeelden van e-learning te vinden. Daarnaast kan inspiratie worden gevonden op overzichten van projecten van open en online onderwijs, waaruit vormen van open en online onderwijs gedestilleerd kunnen worden. Kijk bijvoorbeeld op de site van Tony Bates of de JISC OER Toolkit.
Onderstaande tabel geeft een opsomming waarbij volledigheid niet is nagestreefd. Vormen van OER die bij veld 1.8 in NL-LOM (aggregatieniveau) als “aggregatieniveau 1” worden gekenmerkt (zoals afbeeldingen) zijn niet meegenomen.

Voorbeeld Leermateriaal Service Onderwijsinspanning Klassiek open
OER Gratis, 5R Alle vormen
MOOC (*) Gratis, soms 5R Gratis examinering, soms gratis certificering, gratis forum Gratis lecturing,gratis tutoring in forum Toegang, plaats, programma, soms tijd en tempo
Open textbook Gratis, 5R Alle vormen
Weblecture (**) Gratis, soms 5R Gratis lecturing Alle vormen
Verrijkte weblectures Gratis, soms 5R Soms gratis leerlijn Gratis lecturing Alle vormen
Webinar (***) Gratis Soms chat Gratis lecturing Toegang, plaats
Podcast Gratis, soms 5R Gratis lecturing Alle vormen
Khan Academy Gratis, 5R Gratis leerlijnen, gratis certificering (badges) Gratis lecturing Alle vormen
Online toets/examen Gratis, soms 5R Gratis examinering Alle vormen

(*) Alle mogelijke verschijningsvormen van een MOOC (zie een eerdere blogpost van mij) onderscheid ik hier niet apart.
(**) Voorbeelden van weblectures zijn voor mij ook TedX lezingen, de colleges op de Universiteit van Nederland en de opnames van Robbert Dijkgraaf bij de DWDD-University.
(***) Wanneer opnames van een webinar achteraf beschikbaar worden gemaakt beschouw ik die opnames als een weblecture.
De tabel leert dat alle voorbeelden in ieder geval gratis beschikbare leermaterialen bevatten om onder open en online onderwijs geschaard te worden. Daar waar het voorbeeld alleen leermateriaal betreft dat gratis en onder een open licentie is gepubliceerd zijn het strikt genomen vormen van OER. Ik heb de voorbeelden toch vermeld omdat OER als paraplubegrip een erg grote verscheidenheid aan leermaterialen omvat en daardoor weinig handvatten geeft wanneer je als instelling op zoek bent naar meer concrete voorbeelden.
De in de tabel genoemde voorbeelden kunnen deels worden beschouwd als “basisblokken” waarmee andere vormen kunnen worden samengesteld. Denk bijvoorbeeld aan het aanbod op de P2P-University, waarbij leerlijnen kunnen worden samengesteld uit afzonderlijk beschikbare OER en MOOC’s.
Meer gedetailleerde raamwerken als basis voor categorisering zijn ook mogelijk. Voorbeelden van additionele criteria zijn MIME-type, didactiek en aggregatieniveau (geeft een indicatie van de nog gewenste inspanning die een docent moet maken om het als volwaardig leermateriaal aan lerenden aan te bieden). Toevoegen van deze criteria kan een verfijning van de voorbeelden mogelijk maken (bijvoorbeeld het criterium didactiek maakt een onderscheid in MOOC’s naar xMOOC en cMOOC mogelijk).
Voor sommige instellingen is het open aanbieden van nu nog gesloten weblectures als start van activiteiten op dit gebied te beschouwen als laaghangend fruit. Het zou een mooie eerste stap kunnen zijn op dit gebied.
Ik sta open voor andere, door mij nog niet vermelde, voorbeelden van open en online onderwijs.

SURF seminar MOOC: platformen en hergebruik

Op 8 oktober werd een seminar over MOOC platformen gehouden. Een dertigtal aanwezigen kreeg presentaties over het keuzeproces dat leidt tot het besluit welk platform gebruikt gaat worden om de MOOC’s te publiceren. Tevens werd aandacht besteed aan de vraag welke ervaringen er zijn met het hergebruiken van een MOOC in het eigen curriculum. OU-collega Wilfred Rubens heeft al een uitgebreid verslag gemaakt van die dag. Deze blogpost is een aanvulling op zijn verslag. Ik ga hierbij in op wat er gezegd werd over hergebruik van een MOOC van andere instellingen.
Gebaseerd op de diverse presentaties werden de volgende aandachtspunten geformuleerd die spelen bij hergebruik van een MOOC in het eigen curriculum.

  • Hoe kom je erachter of het aansluit bij wat jij wilt bereiken (didactiek, leerdoelen, studietijd)? Meer en meer sites geven al wel inzicht in de MOOC en haar kwaliteit (zie een overzicht hiervan) en eerder heb ik al eens gepleit voor het nationaal delen van dergelijke informatie. Maar omdat die beoordelingssites nog erg beperkt zijn (lang niet alle MOOC’s worden in grote aantallen beoordeeld) lijkt eerst zelf als docent de MOOC te gaan volgen momenteel nog de enige weg om de informatie die je nodig hebt te verkrijgen.
  • Is de MOOC die je wil hergebruiken ook volgend jaar nog wel beschikbaar? Je steekt veel effort in het zelf volgen van een MOOC, ontwikkelen van materiaal eromheen, mogelijk maken van extra toetsen en examens, maar de zekerheid dat een MOOC meerdere “runs” heeft is er niet.
  • Wat wil je gaan hergebruiken? Veel aanwezigen spraken over hergebruiken van alleen de video’s en de handouts van een MOOC. De video´s komen meer en meer ook beschikbaar op platformen als Youtube of Vimeo en kunnen ook worden gedownload naar de eigen leeromgeving. Je bent dan minder afhankelijk van reruns van een MOOC met bijbehorende vaste start- en einddatum (wat wellicht niet passend is bij het rooster van de instelling) en hoeft ook geen gebruik te maken van het platform waarop de MOOC wordt aangeboden. Maar het vereist wel meer ontwikkeling van materiaal zoals toetsen en oefenopgaven (wat dan wel weer de mogelijkheid tot aanpassen aan de eigen context geeft). Het alternatief om een MOOC in haar geheel te hergebruiken kent de nadelen van gedeeltelijk hergebruik niet, maar de genoemde voordelen van gedeeltelijk hergebruik gelden dan evenmin.
  • Hoe staat het met de rechten? Staan de voorwaarden bij een MOOC hergebruik wel toe? Wilfred schreef daar in zijn blogpost al over.
  • Er zijn accreditatievraagstukken. Staat een examencommissie toe dat een MOOC van elders kan leiden tot credits? Aanwezigen melden “workarounds” als zelf verzorgen van een examen of alleen gebruik van de MOOC als vervanging van een studieboek (en dus zelf verzorgen van additionele face to face activiteiten als verdiepingsbijeenkomsten). Maar een scenario met volledig hergebruik van een MOOC, waarbij het certificaat van een MOOC zonder veel extra werk leidt tot studiepunten lijkt nog ver weg. Zie ook het rapport dat de NVAO eerder dit jaar publiceerde hierover en een blogpost die ik daar toen aan wijdde.
  • Met name voor het HBO is de taal van de MOOC een issue. Engels leermateriaal vormt vaak een drempel voor toegankelijkheid. Automatisch vertalen of zorgen voor ondertiteling van een MOOC (al dan niet automatisch) kan hier voor oplossingen zorgen.

Wat tijdens de dag wat onderbelicht is gebleven is de waarde die een MOOC kan hebben voor een HBO-instelling. Zoals Wilfred Rubens al opmerkte in zijn blogpost: “Het is voor hogescholen erg lastig om te participeren in edX, Coursera of FutureLearn. Men richt zich sterk op universiteiten, die ook nog eens hoog op ranglijsten staan.”. Daarnaast zal (enkele uitzonderingen daargelaten) de regionale uitstraling van een HBO-instelling het instrument MOOC minder geschikt maken voor de doeleinden die universiteiten aangeven als motief om MOOC’s te publiceren (internationale uitstraling en daarmee trekken van buitenlandse studenten en onderzoekers). Maar

  • als tool voor experimenten met onderwijs om daarmee het campusonderwijs te verbeteren (gebruikmakend van Learning Analytics) of
  • als middel om daarmee het lokale bedrijfsleven aan je instelling te binden (door gezamenlijke ontwikkeling) of
  • als middel om meer flexibele oplossingen te bieden voor wegwerken van deficiënties of
  • als middel om scholieren te laten gebruiken in het proces van hun studiekeuze waardoor de kans op een verkeerde keuze wordt verkleind

kunnen MOOC’s, gepubliceerd door een HBO-instelling, wel degelijk waarde hebben. HBO en WO zouden daarin ook kunnen samenwerken, zoals in een artikel van Hanneke Duisterwinkel (TU/E), Pierre Gorissen (Fontys) en ondergetekende al eens is betoogd. Maar hergebruik van een MOOC lijkt binnen het HBO zeker ook een haalbare kaart, met inachtneming van de issues die hier eerder over werden vermeld.

Workshop OER & MOOC in Nigeria

De National Open University of Nigeria (NOUN) in Lagos organiseerde op 10 en 11 september een workshop OER & MOOC. Deze workshop was een eerste stap op weg naar realisatie van hun voornemen alle 1800 cursussen als OER beschikbaar te stellen en een aantal daarvan als een MOOC te publiceren. Hiermee willen ze de kennis die ze hebben ten goede laten komen aan zoveel mogelijk mensen in Nigeria en daarmee hun reputatie van een instelling die kwalitatief goed onderwijs aanbiedt te verhogen.
Hoewel 300.000 studenten aan de NOUN voor Nederlandse begrippen al veel is, zijn er echter vele miljoenen die niet bereikt worden maar waar wel een potentiële vraag is naar hoger onderwijs. Nigeria heeft een oppervlakte van 1,4x de grootte van Frankrijk en telt 140 miljoen inwoners. In dit document van UNESCO zijn de volgende statistieken te halen:

  • Nigeria telt naar schatting 3,25 miljoen gehandicapte schoolkinderen in het primair onderwijs (situatie 2005). Hiervan genieten slechts 90.000 onderwijs.
  • Tussen 1986 en 1992 was het uitvalpercentage bij het primair onderwijs 43,2%. Dit betreft miljoenen personen waarvan dus bekend is dat ze nauwelijks onderwijs hebben genoten.
  • In 2005/2006 was het percentage kinderen dat na primair onderwijs doorging naar secundair onderwijs 50%.
  • Slechts 16% van de kinderen die in de onderbouw van het voortgezet onderwijs beginnen stromen door naar de bovenbouw.

Deze cijfers illustreren dat de potentiële behoefte aan onderwijs op latere leeftijd erg hoog is, maar dat met het aanbieden ervan tijd- en plaatsonafhankelijkheid belangrijk is. De doelgroep woont in afgelegen gebieden of hebben een baan en/of een gezin te onderhouden. Door cursussen als OER te publiceren en enkele ervan daarnaast als MOOC aan te bieden kan een grotere groep dan thans bereikt worden is de verwachting. Ze hebben sinds kort een projectgroep gevormd die tot taak heeft de OER-doelstellingen te realiseren.
De workshop werd georganiseerd door UNESCO en via Fred Mulder was ik benaderd deze te verzorgen. Het doel was een dertigtal medewerkers (waaronder de projectgroepleden) te trainen in het omzetten van bestaand cursusmateriaal naar OER en hen te leren hoe vanuit een bestaande cursus een MOOC te ontwerpen. Tevens moest hen algemene kennis over open en online onderwijs worden bijgebracht. De universiteit had vooraf zes cursussen geselecteerd uit hun portaal waarvan het materiaal als eerste omgezet moet worden naar OER. Al deze cursussen waren al online beschikbaar als PDF-document en geen van deze cursussen kende interactieve digitale elementen. Het cursusmateriaal was door de staf van NOUN geschreven.
Als basis voor het omzetten naar OER gebruikte ik een stappenplan dat ik eerder heb gemaakt. De deelnemers moesten de geselecteerde cursussen op basis van dat stappenplan analyseren en aangeven wat nodig was om er OER van te maken en welke activiteiten daarvoor nodig waren. Uit de ervaringen bleek dat het stappenplan verfijnd kan worden:

  • Stappen 1 en 2 (resp. Bepaal welke leermaterialen open gepubliceerd gaan worden en Bepaal welke open licentie gebruikt gaat worden) zijn stappen die eenmalig instellingsbreed moeten worden gemaakt.
  • De stappen kunnen concreter worden gemaakt door het toevoegen van checklists
  • Het stappenplan schenkt geen aandacht aan inhoudelijke, didactische en organisatorische afwegingen (zoals hoe omgaan met vragen aan een docent, is de didactiek passend voor een online omgeving, kan een onderwerp verduidelijkt worden met interactieve elementen zoals applets)

De deelnemers aan de workshop werden zich bij het oefenen met het stappenplan op de zes geselecteerde cursussen vooral ervan bewust dat (gebrek aan) actualiteit en het zonder bronvermelding overnemen in de tekst van bronnen van derden (plagiaat) een niet te onderschatten hoeveelheid werk zal opleveren wanneer ze daadwerkelijk de transformatie gaan realiseren. De NOUN kent al een portal met digitaal aanbod van cursusmateriaal van rond 1600 cursussen. Hoewel de cursussen daar als Open Courseware worden aangeduid, is er geen open licentie aan het materiaal gekoppeld (all rights reserved), waardoor herbruikbaarheid door derden niet is toegestaan. Door het veel voorkomende plagiaat zal bewerking van het materiaal ook noodzakelijk zijn om uiteindelijk tot een “zuiver” online aanbod te komen.
Voor het transformeren van een bestaande cursus (al dan niet OER) naar een MOOC wilde ik hen de volgende denktrant bijbrengen:

  1. Bepaal doel en doelgroep van de MOOC
  2. Bepaal uitgaande van doel en doelgroep de eisen aan de MOOC. Om hen daarbij houvast te bieden gebruikte ik hiervoor het model van Grainne Conole. Zij onderkent 12 criteria van belang bij een MOOC, waarvan een aantal specifiek de pedagogisch-didactische invalshoek bij het ontwerpen van een MOOC benadrukken. Om het criterium Quality Assurance in meer detail te kunnen specificeren wees ik ze op het kwaliteitslabel van OpenUpEd. Dit label kent 8 features die deels overlappen met die van Conole, maar die ook deels een verdieping aan QA geven.
  3. Ontwerp op basis van de eisen uit stap 2 de MOOC

De tijd tijdens de workshop was te kort om hen alledrie de stappen te laten doorlopen. Als oefening gebruikten de deelnemers het model van Conole, toegepast op een van de cursussen, om te specificeren aan welke eisen een MOOC, gebaseerd op dat materiaal zou moeten voldoen. De deelnemers waren van mening dat het model hen veel houvast gaf in deze oefening, maar dat er meer detaillering nodig is (zoals voorbeelden en checklists om een criterium te operationaliseren).
Na de workshop is samen met de projectgroep een plan opgesteld voor verdere acties. Een van de acties is dat iedere betrokkene zelf een MOOC gaat volgen om te ervaren wat het betekent. De onlangs gelanceerde MOOC on MOOC’s is een goede kandidaat. Verder hebben we hen geadviseerd als eerste experiment op MOOC-gebied niet uit te gaan van een bestaande cursus (o.a. vanwege de geconstateerde tekortkomingen) maar een heel ander onderwerp te nemen. We kwamen uit op “History of NOUN”. Die MOOC zou dan kunnen worden ingezet als een van de middelen om NOUN nog meer bekend te maken in Nigeria.
Tenslotte mocht de gebruikelijke groepsfoto niet ontbreken.

MOOC's van het IOC

Onlangs lanceerde het International Olympic Committee (IOC) een serie van MOOC’s. Hun primaire doelgroep lijkt daarbij topatleten te zijn. Onder About is het volgende te vinden over het doel:
“The IOC Athlete MOOC is an innovative new way for elite athletes to study while training and competing. Anyone can access the IOC Athlete MOOC, wherever they are.”
Het is een experiment dat loopt tot einde van 2014, waarna een evaluatie eventuele vervolgactiviteiten zal bepalen.
De serie bevat 7 MOOC’s met onderwerpen als sportpsychologie, technologie, spieren, hart en bloedvaten (cardiovascular) en voeding. De MOOC’s kunnen zelfstandig op ieder tijdstip gevolgd worden (er is geen cohort). Iedere MOOC is opgebouwd uit een aantal video’s (5-10 minuten) met de stof, afgewisseld met korte video’s waarin de toepassing van de stof in de praktijk wordt geïllustreerd, meestal door een topsporter. Iedere MOOC wordt afgesloten door een korte kennisquiz (meerkeuzevragen), waarbij een ongelimiteerd aantal pogingen is toegestaan. Per MOOC kunnen badges worden verdiend, uiteraard in de vorm van bronzen, zilveren of gouden medailles. De studietijd per MOOC is ongeveer een uur. Bij iedere MOOC is een forum beschikbaar en zijn er verwijzingen naar achtergrondinformatie (zoals wetenschappelijke artikelen die dieper op het onderwerp ingaan).
Ik heb een vijftal van de MOOC’s gevolgd. De inhoud is redelijk basic, maar ik heb een verleden als wedstrijdsporter, waardoor veel van de stof al bekend was voor mij. Voor iemand die geïnteresseerd is in sport en meer te weten wil komen over wat er allemaal komt kijken bij het leveren van een topprestatie geven de MOOC’s een mooie inleiding. Of de MOOC’s veel nieuws zullen bevatten voor de topatleet waarop het IOC zich richt waag ik echter te betwijfelen. Sterker: wanneer dat wel nieuw is voor de betreffende atleet dan schort er m.i. iets aan zijn begeleiding.
Hoewel qua look-and-feel de meeste MOOC’s er goed uitzien, was er inhoudelijk wel wat op aan te merken. Bij één MOOC wilden ze experimenteren met formats, maar daarbij waren er technische problemen (de MOOC startte niet in Chrome) en was er geen feedback op de quizvragen, waardoor het onduidelijk bleef welke vragen je goed en welke je fout had. Diezelfde MOOC werd in twee talen aangeboden (Engels en Frans), maar de Franstalige MOOC onderscheidde zich alleen door een Frans gesproken voice-over toe te voegen (de sheets bleven Engelstalig).
De intermezzo’s tussen de lesstof waren leuk, mede door de sportbeelden die daarin te zien waren. “Onze” Epke figureerde daarin ook en ik kwam zo ook te weten (bij de MOOC over voeding) dat het geheim van de wereldrecordhoudster polsstokhoogspringen Jelena Isinbayeva is om 3,5 uur voor een wedstrijd chocolade te eten.
Er bestaat de mogelijkheid via een tool Captured de inhoud van een MOOC te bewaren en eigen aantekeningen en andere content toe te voegen. Het IOC voorziet daarin voor de atleet de mogelijkheid hiermee eenpersoonlijk  dossier op te bouwen, bijvoorbeeld in communicatie met je coach. Deze mogelijkheid is interessant, ook voor andere MOOC’s van bv. Coursera of EdX. Hoewel meer en meer de video’s van dergelijke MOOC’s op platformen als Youtube of Vimeo beschikbaar zijn, zou een tool waarmee je al die content in één keer bij elkaar hebt voordelen voor een lerende kunnen bieden, zeker als daarmee offline bestuderen mogelijk wordt.