New modes of learning and teaching in higher education

De High Level Group on the Modernisation of Higher Education is in 2012 geformeerd door Androulla Vassiliou, EU Commissioner for Education, Culture, Multilingualism and Youth. Vorige week bracht deze groep een adviesrapport uit voor de Europese Commissie met resultaten van een onderzoek naar New modes of learning and teaching in higher education.
Het rapport begint met een korte uiteenzetting van waarom Europa in actie moet komen. Nieuwe technologie heeft een grote potentie het hoger onderwijs te veranderen en te verbeteren. Er zijn al initiatieven opgezet om dat te realiseren (zoals Opening Up Education in 2013), maar:

These actions reflect a growing realisation of the potential impact that new, innovative modes and technologies can have on the quality and reach of our higher education offering. Ignoring them is not an option, nor is a wait-and-see approach for, despite some encouraging developments, the landscape across Europe remains fragmented. Policy-makers and higher education institutions are still uncertain about how to respond to these changes. Initiatives are scattered and often uncoordinated.
There is not yet a full understanding of the positive impact that new modes of learning and teaching can have, strategic and policy planning is notably absent, and a range of barriers are preventing more wide-spread integration of new modes into mainstream higher education.

Het rapport vervolgt met een analyse van hoe nieuwe modellen van leren en onderrichten op te tuigen om hoger onderwijs te moderniseren. Kenmerken van deze nieuwe modellen moeten zijn:

  • Kwaliteitsverbetering als een resultaat van gedeelde leermaterialen van hoge kwaliteit en creatievere en meer geïndividualiseerde didactische aanpakken.
  • Creëren van een meer divers systeem van hoger onderwijs door een verbeterde toegang en betere ondersteuning van een leven lang leren.
  • Toegenomen wereldwijde zichtbaarheid door het bereiken van nieuwe doelgroepen in een internationale context.
  • Meer maatwerk in het onderwijs gebaseerd op kwalitatief betere data
  • Meer samenwerking, zowel globaal als lokaal

Er worden vervolgens enkele uitdagingen benoemd die het realiseren van dergelijke nieuwe modellen bemoeilijken. Bij ieder van die uitdagingen worden aanbevelingen geformuleerd, gericht op de Europese Commissie en beleidsmakers bij zowel (nationale) overheden als instellingen voor hoger onderwijs. Dat resulteert uiteindelijk in een set van 15 aanbevelingen.
Aanbevelingen die direct of bijna direct vormen van open en online onderwijs adresseren zijn:

  • De Europese Commissie moet grensoverschrijdende initiatieven om kwaliteitsnormen voor open en online leren te ontwikkelen onder het Erasmus + programma stimuleren.
  • De Europese Commissie en nationale overheden moeten aanmoedigen (inclusief het geven van incentives) dat aanbieders van hoger onderwijs formele erkenning (credits) toekennen onder ECTS voor alle vormen van online cursussen.
  • Overheden en instellingen voor hoger onderwijs moeten toewerken naar volledige open access van leermaterialen. Bij openbare tenders moeten open licenties een verplichting worden, zodat content gewijzigd, gereproduceerd en in andere contexten gebruikt kan worden. Bij publiek (co)gefinancierde leermaterialen moet de insteek zijn die materialen zo breed mogelijk beschikbaar te maken.

De aanbevelingen zijn zeker nuttig, alhoewel niet revolutionair. Afwachten is nu wat het effect van dit rapport zal zijn op verdere ontwikkelingen.
Wat mij verwonderd in het rapport is het niet noemen van de UNESCO Paris OER Declaration uit 2012. Een aanbeveling als “De Europese Commissie zou overheden moeten stimuleren nu eens echt werk te maken van het implementeren van de OER Declaration” (maar dan iets diplomatieker geformuleerd) had ik veel sterker gevonden dan de laatstgenoemde aanbeveling, omdat dat veel meer omvat dan alleen het stimuleren van open beschikbaar stellen van publiek gefinancierde leermaterialen (hoewel ik met die huidige aanbeveling ook erg blij ben).
Een detail tot slot (uit de categorie (Not) teach as you preach): het rapport is Copyright European Union, 2014, met de toevoeging Reproduction is authorised provided the source is acknowledged. Een open licentie zou hier passender zijn geweest. De toevoeging interpreterend zou dat CC-BY zijn. (Voer voor experts op auteursrecht: wat is het juridische verschil tussen de nu gebruikte copyright met de toevoeging en CC-BY?)

LERU-rapport: ook voor HBO?

Twee weken geleden publiceerde de League of European Research Universities (LERU) een Advice Paper Online Learning At Research-Intensive Universities. In dit prima rapport wordt het belang van online leren voor een research-universiteit geëxploreerd vanuit een strategisch oogpunt: waarmee moeten universiteiten rekening houden als ze zich gaan bezighouden met online leren en hoe kunnen beleidsmakers dit ondersteunen? De exploratie is ingedeeld naar een aantal onderwerpen: strategieontwikkeling en scenario planning, blended leren, online didactiek en kwaliteit, globale en internationale perspectief, reputatie en merk, businessmodellen, samenwerking en beleidsontwikkeling. Per onderwerp wordt een aantal aanbevelingen gegeven.
De vraag die ik mij stelde was:

in hoeverre zijn de aanbevelingen die worden gegeven ook toepasbaar voor andere typen instellingen voor hoger onderwijs, in het bijzonder het HBO?

Ik ben daarom nagegaan welke argumenten in het rapport onder de aanbevelingen liggen en of die argumenten ook geldig zijn voor het HBO.
Het rapport noemt de volgende onderscheidende kenmerken voor een research-universiteit (nadruk toegevoegd door mij):

Research-intensive universities (RIUs) have a threepart core mission: teaching, research and innovation. Their teaching is strongly influenced by research, is innovative, and is informed by knowledge transfer. They are also motivated by the aim of inspiring the citizens and leaders of tomorrow to be curious, driven, responsible and capable of academic thinking. In their choice of pedagogy these core values are leading. They aim to teach based on research and to use excellent methods of pedagogy at the same time.

In their choices related to developing innovation in online learning RIUs will first and foremost take into consideration their research strengths and will subsequently aim at developing excellent online pedagogy. This combination of focus on research strengths and excellent pedagogy sets them apart from universities which do not have a strong research focus in developing online materials.

New ways of digital learning are most likely to excite top researchers if they facilitate innovation both in research and teaching. Tools facilitating that combination yield the most rapid developments in online learning and have the greatest potential for impacting on-campus teaching at research-intensive universities.

Hier wordt een sterke band tussen het op een innovatieve wijze overbrengen van innovatieve content en online leren gelegd. Daarmee wordt echter niet beweerd dat bij niet-innovatieve content er geen of minder impact is van online leren op campusonderwijs. Dit onderscheidende kenmerk is daarom voor mij geen breekpunt waar het toepasbaarheid voor het HBO betreft.
Van de in het rapport gebruikte invalshoeken is het globale en internationale perspectief het grootste verschil met het HBO. Hoewel in het HBO ook voorbeelden zijn te vinden van een internationale focus (zoals de NHTV in Breda, de studie International Business Economics bij Fontys in Venlo met een Euregionale focus of de diverse kunstenopleidingen) hebben de meeste HBO’s een regionale functie en uitstraling. De aanbevelingen die gekoppeld zijn aan deze invalshoek zullen daarom binnen het HBO minder spelen.
Daarnaast verschilt de rol van onderzoek binnen het HBO van die bij research-universiteiten. Frans Leijnse heeft die rol geschetst in een presentatie uit 2011. Leijnse signaleerde daar als één van de doelstellingen voor onderzoek aan een HBO (via de lectoraten) het stimuleren van een bredere vorming van hun studenten (Bildung). Realiseren van deze doelstelling kan mede baat hebben bij ontwikkelingen op het gebied van open en online leren (zoals bredere beschikbaarheid van leermaterialen). Deze doelstelling is minder aanwezig bij onderzoek aan een research-universiteit, waarbij het vooral gaat om ontwikkelen van cutting edge kennis.
Wat ik mis in het rapport zijn aanbevelingen die de professionalisering van docenten betreffen. Het dichtste bij komt de aanbeveling “Assess strategically the investments in financial and human capital necessary for the extension and sustaining of online learning activity“, maar die had voor mij wat explicieter mogen zijn. Het zijn uiteindelijk de docenten die vormen van online leren moeten realiseren, maar daarvoor is bekendheid met de mogelijkheden en beperkingen wel noodzakelijk.
In het rapport wordt ook gepleit voor vooroplopen in ontwikkeling van innovatieve didactiek door research-universiteiten, beargumenteerd door de aanwezige koppeling onderzoek-onderwijs. Die redenering vind ik minder overtuigend. Ontwikkeling van innovatieve didactiek is zeker niet exclusief voor research-universiteiten. Het verleden ondersteunt dat ook. De Kahn Academy bijvoorbeeld is zelfs helemaal buiten academia geïnitieerd. Dit initiatief wordt steevast gekoppeld aan het mogelijk maken van het flipped classroom concept. Deze vorm van onderwijs (die onlangs zelfs Eén Vandaag haalde) lijkt trouwens meer op scholen voor VO toegepast te worden dan in het hoger onderwijs.
Conclusie

De aanbevelingen die de LERU formuleert zijn goed bruikbaar en nuttig binnen het HBO. Ik adviseer daarom de Vereniging van Hogescholen ook een position paper over online leren te maken, waarbij dit rapport van de LERU als een goed startpunt kan dienen. In zo’n position paper kan de eigenheid van het HBO (waarvan ik een paar aspecten heb benoemd in dit stuk) meegenomen worden.

(Met dank aan Ben Janssen (OU) en Janina van Hees (SURF) voor additionele informatie en suggesties voor deze blogpost.)
 
 

Denkmodellen voor open en online onderwijs


Om instellingen voor hoger onderwijs te helpen bij het bepalen van motieven om in te zetten op vormen van open en online onderwijs gebruik ik bij presentaties een tweetal denkmodellen. In deze blogpost een uitwerking van deze modellen en de wijze waarop ze samenhangen.
Model: koppeling met prestatieafspraken
In 2011 verscheen het rapport Kwaliteit in verscheidenheid van toenmalig staatssecretaris van Onderwijs Zijlstra. Op basis van dit rapport hebben instellingen voor hoger onderwijs in Nederland prestatieafspraken gemaakt met het Ministerie over te behalen kwaliteit en rendement van onderwijs. Behalen van deze prestatieafspraken kan mede gerealiseerd worden door inzetten van vormen van open en online onderwijs.
Allereerst kwaliteit. In figuur 1 staat een schema waarin de kwaliteitsaspecten die in het rapport van Zijlstra zijn genoemd met elkaar in relatie zijn gebracht.

Figuur 1: Doel-middel hiërarchie voor betere kwaliteit


In dit diagram staat dat het uiteindelijke doel (hogere kwaliteit) bereikt kan worden door een mix van betere studiecultuur en onderwijskwaliteit, betere kwaliteit van docenten en een beter geprofileerd en gedifferentieerd aanbod. Een betere studiecultuur en onderwijskwaliteit kan bereikt worden door een vijftal subdoelen te realiseren (verbeteren aansluiting VO-HBO/WO, effectiever onderwijs etc). Een beter geprofileerd en gedifferentieerd aanbod kan bereikt worden door het realiseren van meer onderwijstrajecten (leerpaden) en door meer flexibiliteit in het hoger onderwijs te bieden aan werkenden.
Op een aantal van de in de figuur genoemde elementen kan open en online onderwijs een bijdrage leveren. Figuur 2 geeft een voorzet hiervoor.

Figuur 2: Mogelijkheden van inzet van vormen van open en online onderwijs


De kansen betreffen zowel het hergebruiken van OER of MOOC’s van elders (zoals het volgen van MOOC’s als middel voor docentprofessionalisering of het gebruiken van OER en MOOC’s van derden om meer onderwijstrajecten te kunnen aanbieden of aandacht voor excellentie te bevorderen) als het zelf publiceren van OER of MOOC’s (bijvoorbeeld om internationaal meer zichtbaar te zijn).
Eenzelfde opzet kan ook worden gemaakt voor rendement, ofwel vergroten van efficiency. Allereerst in figuur 3 een schema waarin de in het rapport genoemde elementen voor efficiency aan elkaar gerelateerd zijn in een doel-middel hiërarchie.

Figuur 3: Doel-middel hiërarchie voor grotere efficiency


In dit diagram wordt aangegeven dat behalen van een grotere efficiency wordt bereikt door behalen van subdoelen hoger studierendement, lagere kosten of lagere kosten per student. Hoger studierendement wordt behaald door bevordering van een betere studiekeuze of door het vergroten van mogelijkheden in aanbod naar de student toe (bv. via meer gepersonaliseerd leren of aanbieden van meer alternatieve leerpaden). Lagere kosten (al dan niet per student) wordt gerealiseerd door een efficiënter productieproces (bijvoorbeeld voor leermaterialen) te realiseren, het onderwijsproces efficiënter te maken of door meer studenten tegen dezelfde kosten te kunnen bedienen (near-zero variabele kosten per student).
In figuur 4 wordt aangegeven hoe vormen van open en online onderwijs kunnen bijdragen aan realisatie van de genoemde doelen.

Figuur 4: Mogelijkheden van inzet van vormen van open en online onderwijs


Vergelijking met figuur 2 toont dat een aantal mogelijkheden (zoals gebruik van OER en MOOC’s als marketing) zowel kunnen bijdragen aan realisatie van hogere kwaliteit als aan een hogere efficiency.
Model: scenario
In juni 2013 heeft in Sevilla een expertworkshop plaatsgevonden, georganiseerd door The Institute for Prospective Technological Studies (IPTS). In deze workshop zijn scenario’s ontwikkeld voor hoger onderwijs en leven lang leren in 2030. Het denkmodel dat bij deze scenario’s is opgesteld kan ook worden gebruikt door instellingen van hoger onderwijs om te bepalen welke vormen van open en online onderwijs ze willen realiseren. Het uitgangspunt daarbij zijn de doelstellingen die de instelling met het inzetten van vormen van open en online onderwijs wil behalen. Die doelstellingen kunnen bijvoorbeeld gehaald worden uit het hierboven behandelde model gebaseerd op prestatieafspraken. Het onderhavige model kan daarbij worden gebruikt om het portfolio van aanbod (open en gesloten) zichtbaar te krijgen. Het eindrapport van deze expertworkshop is nog in de maak, maar op Slideshare is een presentatie te vinden waarin het hier gebruikte raamwerk wordt gepresenteerd.
Het model kent twee dimensies met ieder twee waarden:

  • Sturing leerproces
    • Instelling stuurt het leerproces
    • Lerende stuurt het leerproces
  • Leerdoelen
    • Instelling bepaalt de leerdoelen
    • Lerende bepaalt de leerdoelen

Dit leidt tot het schema, weergegeven in figuur 5:

Figuur 5: Vier basisscenario’s voor modelleren van portfolio van aanbod


De benoeming van de vier scenario’s is voor de rest van dit betoog niet van belang. Een tweetal opmerkingen bij dit schema:

  • Waar een lerende zich het beste thuisvoelt in dit denkmodel hangt sterk af van de eigenschappen van de lerende. Sommige lerenden zullen in staat zijn tot meer of minder zelfsturing van zijn leerproces, in meer of mindere mate daarbij zijn eigen leerdoelen bepalend. Anderen zijn meer gebaat bij sturing door de instelling bij het doorlopen van een curriculum. Weer anderen willen wel de sturing van een instelling, maar zijn in staat om binnen die kaders ook hun eigen doelen te stellen.
  • De opleiding kan ook tot doel hebben een lerende gedurende het traject van linksonder naar andere plaatsen in het model te leiden (een afstudeerstage bv. past rechtsonder).

Een instelling voor hoger onderwijs heeft een portfolio aan producten en activiteiten om regulier onderwijs aan te kunnen bieden en te realiseren. In figuur 6 staat met oranje cirkels weergegeven waar de zwaartepunten van dat portfolio in de huidige situatie liggen bij de meeste instellingen.

Figuur 6: Portfolio van aanbod van een instelling voor hoger onderwijs


Het zwaartepunt zal linksonder zitten: een curriculum zal zowel qua inhoud (te behalen leerdoelen) als qua proces voornamelijk bepaald is door de instelling. Een afstudeerstage is een voorbeeld van een activiteit rechtsonder. Keuzevakken is een voorbeeld van aanbod linksboven.
Om dit model als startpunt te gebruiken voor een instelling om te bepalen op welke wijze ze vormen van open en online onderwijs willen aanbieden is de volgende redenering nodig:

  1. Welke doelstelling wil ik met mijn instelling nastreven?
  2. Hoe kan deze doelstelling worden geplaatst in dit denkmodel?
  3. Op welke wijze kan welke vorm van open en online onderwijs bijdragen aan het behalen van deze doelstelling?

Ter illustratie een uitwerking voor drie doelstellingen.
Doelstelling: betere zichtbaarheid van de instelling in de buitenwereld
Een niet open alternatief om deze doelstelling te behalen is vergroting van het marketingbudget. Een mogelijkheid van vormen van open en online onderwijs is in grijs weergegeven in figuur 7.

Figuur 7: Inzet OER, OCW en MOOC voor betere zichtbaarheid van instelling


Doelstelling: Verhoging van de kwaliteit van het onderwijs/innoveren van het onderwijs
Een niet open alternatief om deze doelstelling te behalen is beter afstemmen van het onderwijsproces op de individuele student door meer persoonlijke begeleiding via een studiementor. Een mogelijkheid van vormen van open en online onderwijs is in grijs weergegeven in figuur 8.

Figuur 8: Hergebruik van OER/OCW van elders voor verhoging kwaliteit leermateriaal


Doelstelling: Meer aandacht voor excellentie
Een niet open alternatief om deze doelstelling te behalen is het organiseren van pluscolleges met inzet van toppers uit het vakgebied.Een mogelijkheid van vormen van open en online onderwijs is in grijs weergegeven in figuur 9. Rechtsonder is vrije keuze van een MOOC door een student; linksboven is keuze van een student uit een door de instelling bepaalde lijst van MOOC’s. In beide situaties kan een student dan credits verkrijgen hiervoor.

Figuur 9: Hergebruik van MOOC’s van elders voor excellente studenten


Deze modellen kunnen worden gebruikt in brainstormsessies waarbij deelnemers doelstellingen genereren met bijbehorende kansen die open en online onderwijs kunnen bieden (bijvoorbeeld door deelnemers de ideeën op “geeltjes” te laten formuleren en bij de betreffende doelen te laten plaatsen in ofwel de doel-middelhiërarchie van model 1 ofwel het raamwerk bij model 2)
De gebruikte figuren zijn ook in deze presentatie op Slideshare te vinden.

MOOC's in Noorwegen

In augustus 2013 startte een commissie, ingesteld door de Noorse regering, onderzoek naar wat MOOC’s voor Noorwegen zouden kunnen betekenen. In december kwam een tussenrapport uit. Deze week verscheen de Engelse vertaling ervan, getiteld Time for MOOC. Hoewel het een tussenrapportage is en de Noorse regering hier (bij mijn weten) nog geen acties of beleid aan heeft verbonden is het wel leerzaam dit rapport te vergelijken met de begin januari verschenen “Brief van Bussemaker“.
Als achtergrond, allereerst enkele gegevens over Noorwegen, vergeleken met Nederland.

Noorwegen Nederland
Aantal inwoners 5,1M 16,8M
Aantal studenten in HO 53K bron 239K bron
% Huishoudens met breedband bron 86% 83%
Aantal universiteiten 6 + 6 gespecialiseerde 14
Aantal hogescholen 25 + 2 kunstacademies + 29 particuliere instellingen
Bron
38 bron
Voertaal op universiteit/hogeschool Noors/Sami/Engels Nederlands/Engels

Noorwegen heeft veel gemeen met Nederland: hoog percentage breedbandverbinding, een klein land en een relatief weinig gesproken voertaal. Dat laatste betekent veelal een beperkte keuze in private leermaterialen in de voertaal. In Noorwegen zijn leermaterialen voor primair en secundair onderwijs gratis voor de lerenden. Dat heeft een hoge betrokkenheid van de Noorse regering tot gevolg bij initiatieven die open leermaterialen opleveren (bron).
<Update>. Collega Wilfred Rubens wees me op een groot verschil tussen Noorwegen en Nederland. Door de grotere afstanden en de weersomstandigheden is de nood om online te leren in Noorwegen een stuk groter dan in Nederland.</Update>
Hoewel de titel van het rapport anders doet vermoeden gaan de aanbevelingen van de commissie veel verder dan alleen MOOC’s. In vergelijking tot de brief van Bussemaker bevat dit rapport veel meer detail in de aanbevelingen (hetgeen wel logisch is; de brief bevat 11 pagina’s, het rapport telt 75 pagina’s). De overeenkomsten tussen beide stukken:

  • De aandacht voor MOOC’s als middel om toegang tot hoogwaardig onderwijs te verbeteren en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs
  • Aandacht voor professionalisering van docenten op terrein van digitaal ondersteund onderwijs
  • Geen aanpassing nodig van bestaande wetgeving waar het erkennen van MOOC-certificaten voor een regulier programma betreft
  • Aandacht voor systematisch onderzoek naar digitaal ondersteund leren en doceren
  • Onderzoek assessment van skills die door deelname aan een MOOC zijn verkregen

Verschillen zijn er ook. De meest opvallende in het Noorse rapport:

  • Expliciete aandacht voor behoud van Noorse waarden in het onderwijs
  • Aandacht voor invloed op leven lang leren (zoals stimuleren dat bedrijfsleven de mogelijkheden van MOOC’s en soortgelijke middelen gaat gebruiken voor competentie ontwikkeling van hun werknemers)
  • Experimenten door Noorse instellingen voor hoger onderwijs om lerenden die niet voldoen aan de eisen voor reguliere toegang toegang tot MOOC’s te geven.
  • Onderzoeken welke gevolgen het ondersteunen van studenten in MOOC’s en andere vormen van webgebaseerd onderwijs heeft, zowel op financieel gebied als op de werkdruk bij instellingen
  • Versterken van de bestaande digitale infrastructuur en onderzoeken of er een nationaal platform voor MOOC’s moet komen en zo ja, of dat een eigen portal of een alternatief moet zijn

Opvallend is dat veel van de aanbevelingen gekoppeld zijn met voorstellen voor financiële ondersteuning door de overheid. Daar waar Bussemaker spreekt over € 1M per jaar komt het totaal aan aanbevolen ondersteuning in het rapport uit op € 7,8M (65M Noorse Kronen) per jaar. Deze cijfers zijn natuurlijk niet totaal vergelijkbaar, omdat het maar de vraag is welke aanbevelingen de Noorse regering zal overnemen en het totaalplaatje qua overheidsinvesteringen in deze ontwikkelingen ontbreekt. Maar kort door de bocht gerekend naar aantal inwoners betekent dat per inwoner € 1,53 in Noorwegen vs. € 0,06 in Nederland.
Voor de verdere beleidsvorming rondom open en online onderwijs in Nederland bevat dit rapport voldoende food for thought. Het eindrapport verschijnt in de zomer van 2014. Daarin zal o.a. aandacht worden besteed aan onderwijskundige aspecten van een MOOC, juridische vraagstukken, UDL en strategische samenwerkingen, zowel internationaal als binnen de Noorse HO-sector.

OER: the long and winding road

In 2002 begon de William and Flora Hewlett Foundation met het ondersteunen en stimuleren van OER-projecten. Onder meer het MIT Open Courseware programma, Openlearn van de Britse OU, het OpenER-project van “onze” Open Universiteit en de start van het Open Courseware Consortium waren mede mogelijk door grants van de Foundation. Mede hierdoor hebben ze altijd veel invloed gehad op de richting van experimenten en onderzoek. Er ligt nu een nieuw onderzoeksrapport voor met daaraan gekoppeld een plan voor hun acties voor de komende jaren.
Het onderzoek is uitgevoerd door de Boston Consulting Group en is getiteld The Open Education Resources ecosystem. An evaluation of the OER movement’s current state
and its progress toward mainstream adoption. Het is gebaseerd op tientallen interviews met experts en betrokkenen in de OER-wereld en een survey onder 375 K-12-docenten en opleiders (ook uit hoger onderwijs). Puntsgewijs enkele findings en conclusies uit dit onderzoek die gelden voor de Verenigde Staten:

  • Weinig beleid door overheden in de staten op open licenties
  • Sommige staten beginnen nu met adoptie van OER policies
  • Nauwelijks community activiteiten waar het beoordelen van materiaal betreft (slechts 2% van de OER bevat een beoordeling)
  • Breed aanwezig bewustzijn van bestaan van OER, maar use cases zijn onduidelijk. Het is onduidelijk welke effecten OER heeft op (verbetering van) productie van leermaterialen en effectiviteit van leerprocessen.
  • Gefragmenteerd aanbod vanuit diverse repositories en mede daardoor moeilijk vindbaar
  • Tevredenheid over de kwaliteit van gevonden materialen, maar aanpassing aan lokale context wel vaak nodig.
  • Lastig om materialen te remixen door gebrek aan standaarden (zowel technisch als didactisch)
  • Materialen vooral voor hoger onderwijs en voor K-12 wiskunde en science
  • Gebruik van OER veelal als secundair materiaal. Gebruik als primair materiaal blijft achter
  • Huidige inkoopprocessen bevoordelen traditionele leermaterialen
  • Gebrek aan duidelijkheid over eigendomsrechten van leermaterialen hinderen het creëren, remixen en delen
In het plan dat gebaseerd is op de uitkomsten van dit onderzoek worden de volgende positieve effecten met evidence gepresenteerd:
  • Grote kostenreductie
  • Hogere efficiëntie van leren
  • Stimuleren van continue verbetering van instructie en gepersonaliseerd leren
  • Stimuleren van vertalen en contextualisering van content
  • Toegang tot kennis voor iedereen

De plannen zijn gericht op het bereiken van twee hoofddoelen in 2017:

Dit willen ze bereiken door financiële ondersteuning te leveren aan projecten die aan bepaalde voorwaarden voldoen, zoals:

  • Publiceren van materialen onder een open licentie
  • Toegankelijkheid bieden aan een diverse gebruikersgroep
  • Alignment met de Common Core Standard
  • Draagt bij aan inzicht over de effecten van en de resultaten van gepersonaliseerd onderwijs door OER, evenals de invloed van open licenties
Als de twee grootste risico’s voor dit plan zien ze een terugloop in financiering door zowel publieke als private partijen en een verlies van begrip voor, bewustzijn van en interesse in open leermaterialen. Dat laatste zien ze mede veroorzaakt door de opkomst van MOOC’s die hun leermaterialen veelal niet onder een open licentie publiceren, maar wel het adjectief “Open” dragen en daarmee het belang van open in de 4R-betekenis ondermijnen:

One example is the rise of massive online open courses (MOOCs) which have spurred a great deal of attention for the movement. However, most MOOCs interpret “open” as “open access,” meaning that anyone can take the course for free, but they still put the content under very restrictive copyright. While moving from completely closed and proprietary courses to more open access courses is a significant first step in openness, it is important that Universities and MOOC providers move all the way along the Open continuum and actually release the course materials under an open license. It is false to think that one course can education the entire world. If we know anything about learning, it is that effective learning is highly contextualized and personalized. Open licensing of course materials in MOOCs and online courses unlocks the potential of large scale mass customization and adaptation to local contexts across community colleges, developing countries, other institutions, languages and many others. Open licensing also protects academic freedom by inviting educators to modify and improve resources for whatever their intended purposes and contexts are.

Zie ook deze blogpost van Pierre Gorissen over openheid in MOOC’s, deze presentatie van Willem van Valkenburg over de openheid van hun MOOC’s en een blogpost die ik hier eind vorig jaar over schreef.

Wat kan Nederland hiermee?

De studie en het actieplan richten zich voornamelijk op de situatie in de Verenigde Staten. Veel van de resultaten en voorgenomen acties kunnen ook voor Nederland toepasbaar zijn. Onderzoeken van Wikiwijs en Kennisnet leren bijvoorbeeld dat ook in Nederland de mainstreaming van OER minder snel gaat dan verwacht en bevestigen de eerder gemelde barrières. In de US is eerder dit jaar o.a. David Wiley gestart met een bedrijf Lumen Learning, door hem omschreven als A Red Hat for OER. Het richt zich op ondersteuning van onderwijsinstellingen die stappen willen zetten met implementeren van een OER-aanpak. Hoewel financiering van onderwijs in Nederland afwijkt van die in de US (waar veel meer private financiering bestaat) zou een dergelijk bedrijf in Nederland wellicht ook behulpzaam kunnen zijn om OER mainstreaming te maken, naast stimulering door de overheid (bv. via policies die een OER-aanpak minder vrijblijvend maakt dan het nu is) en continue kennisverwerving en -disseminatie door onderzoeksinstellingen, Kennisnet en SURF (bv. via de SIG OER).
Wat dit alles mij wel weer bevestigt: er bestaan geen snelle successen. Ik vind dit heel treffend geformuleerd in een blogpost van Hester Jelgerhuis en Christien Bok van SURF over hun ervaringen bij de onlangs gehouden bestuursreis Open Education. In hun verslag van een bezoek aan Tufts University, die een open education aanpak hebben met een traditie van meer dan 20 jaar, staat de karakterisering (bold door mij toegevoegd)

Het is duidelijk dat dit een ontwikkeling is die niet meer te stoppen is, maar dat het ook ploeteren is om dingen voor elkaar te krijgen, en dat echt leiderschap noodzakelijk is. Tufts laat de resultaten van twintig jaar onverminderde inzet zien. Ze hebben laten zien dat het loont om voorlopers samen te brengen en te ondersteunen, ze vrijheid te bieden om resultaten te boeken.

Een lange en bochtige weg te gaan, zo mooi en treffend geformuleerd door Lennon en McCartney en uitgevoerd door The Beatles.